Kicken – letterlijk en figuurlijk
Afgelopen donderdag was de laatste training van de cursus Techniek&Conditie bij TriExperience in Rhoon. Die bestond uit vijftien trainingen. Elke training bestond uit een ‘droog’ gedeelte met losmaken en rekken als warming-up en/of krachttraining. Daarna zwommen we in, deden we techniek en pasten we die toe in een SWOD: swim workout of the day. Daarbij gaven Frank en Cynthia ook individuele feedback.
We waren met zes zwemmers per baan, geordend naar borstcrawl-snelheid. Ik zwom in de middelste baan. Met zes was die wel vol, maar dat is maar een enkele keer geweest: de bezetting wisselde en nam ook wat af. Ik heb zelf twee keer gemist, om eerder al geplande culturele redenen (concert en theater). Er deden een paar meer of minder bekenden mee. Ik vond het sociaal eerst wat zoeken en ben ook nog een keer pissig geweest in de gemeenschappelijke dames-kleedkamer, waarna ik voor een individueel hokje koos, maar gaandeweg werd het ook wel gezellig.

Het zwembad in Rhoon, foto van mei 2022
Ik heb ‘T&C’ heel erg leuk gevonden, om twee hoofdredenen:
1. Ik heb een boel nieuwe dingen geleerd
Ik heb het hier al vaker geschreven: als ik nou één ding leuk vind, is het wel nieuwe dingen leren. Daarvan was er tijdens deze 15 trainingen verrassend veel. Ik deed mijn eerste cursus bij TriExperience in 2011, toen leerde ik van Frank en Cynthia borstcrawlen. Dit was mijn zevende cursus bij hen, en tussendoor deed ik ook nog dingen bij andere trainers. Toch blijk ik nog steeds niet uitgeleerd aan de borstcrawltechniek.
Het eerste onderdeel van deze serie, strekken en insteken, was weliswaar zeer nuttig voor mij (hoofd laag houden, Louise!) maar wel herhalend. Daarna gingen we aan de slag met ademhaling en daar leerde ik echt iets nieuws: ik ben vooral veel flexibeler geworden in mijn ademfrequentie. Ervoor zwom ik in 1 op 2 (1 ademhaling op 2 slagen) of 1 op 3 en daar hield ik me dan aan, maar nu wissel ik dat veel makkelijker af. Klinkt logisch, maar het was voor mij toch een eye-opener. Uit het derde onderdeel pikte ik vooral een veel ontspannener contrafase (hand boven water terug naar voren brengen) op – wat zwom dat ineens relaxed!
Alsof dat nog niet genoeg was, waren er ook nieuwe andere dingen. Bij de landtrainingen deed ik wat nieuwe ideeën op voor loszwaai- en core-oefeningen. Ik schreef hier eerder al over hoe leuk het was om te leren zinken. Later gingen we aandacht besteden aan schoolslag en vlinderslag. Schoolslag heb ik natuurlijk vroeger geleerd en sindsdien altijd nog wel gedaan, maar er nooit meer instructie of training in gehad. De modernere, kortere doorhaal met hoge elleboog had ik wel eens uitgeprobeerd, maar dat was alles. Die doorhaal zetten we in, en daarbij kwam ook nog een andere houding voor mijn hoofd en dieper ‘duiken’, zodat je langer uitdrijft. Dat was toch een geheel nieuwe schoolslagervaring, moet ik zeggen. Kicken – letterlijk ook, want mijn beenslag bleek al effectief te zijn en we zwommen soms met een dubbele beenslag. Dan word je van schoolslag ook goed moe!
Tijdens de cursus heb ik geen foto’s gemaakt, maar hier demonstreer ik mijn school-beenslag in het open water, eerder vandaag (manlief maakte weer het filmpje):
En toen begonnen we aan de vlinderslag. Halverwege die les snapte ik er niks van en dacht ik dat het niet voor mij was weggelegd, maar daarna viel het kwartje en zwom ik een paar baantjes in een slag die ik nog nooit eerder had gedaan. Het leek me altijd heel zwaar, en zo’n krachtpatser ben ik niet met mijn armen. Zwaar is het zeker, maar ook hier kon ik met inzet van romp en benen vrij ver komen. Ik zwem al sinds de middelbare school altijd een baantje uit met wat ik ‘man van Atlantis-slag’ noem (alleen een leeftijdsgenoot uit de baan naast de mijne kende die ook), en precies die dolfijn-achtige golfbeweging is de basis voor vlinderslag. Wist ik veel, waren al die uitzwem-baantjes voor het lekker ineens toch nuttig! De zwaarte zat ‘m vooral in m’n rug – het leverde een aangenaam soort spierpijn op daar. En dus weer die kick, met die benen, ook figuurlijk: kijk mij nou, ik vlinderzwem!
Bij de laatste training donderdag zwommen we als SWOD wisselslag, nooit eerder gedaan, erg leuk ook – die afwisseling heeft wat speels. Het is wel zo dat na het gehengst op de school- en vlinderslag borstcrawl ineens heel harmonieus en soepel voelt. Ik hoef op zich geen school- en vlinderslag te kunnen voor de triathlon, maar beide slagen helpen daarbij wel, als activering en krachttraining. En verder is het gewoon léuk.
2. Ik heb erg lekker gezwommen
Het schemerde hierboven al even door: het zwemmen ging vaak lekker. Niet altijd – halverwege die vlinderslagles had ik wat frustratie en ook bij het thema ademhalen ging niet alles goed. Toen ging ik net door een (laatste) rottige vlaag met m’n darmen, en m’n buik zat af en toe in de weg en mijn bereidheid tot afzien was kleiner dan normaal. En zwemmen met weinig adem is afzien. We zwommen wel tot 1 op 8, nou, dan heb je ademtekort hoor, dat voelt gewoon rot. We deden ook nog ‘hypoxy’-oefeningen: onder water zwemmen met weinig lucht. Daar bakte ik weinig van en ik kon die ook niet goed zelf oefenen in de drukte van het zwembad, dus dat heb ik verder maar laten zitten. Maar direct daarna, ook in de kick van het opgelost zijn van de darminfectie, heb ik heel erg lekker gezwommen, dankzij die grotere ontspanning in de contrafase die me helemaal zen maakte.
Ik kwam bijna elke keer best een beetje moe in het zwembad aan, want op donderdag gaf ik ik ook vier uur achter elkaar college. Dus bijna elke week dacht ik: ’t gaat ‘m niet worden. En dat viel altijd mee. Het ging dan altijd gaandeweg steeds lekkerder De vermoeidheid van college geven zit veel meer in mijn hoofd, en als ik daar na een tijdje overheen kwam, zwom ik heerlijk.Ook al was het soms best wel aanpoten. Maar ook dat is lekker natuurlijk.
Ik ging ook steeds lekker naar huis: vanaf het begin mede door de losmaak- en rekoefeningen lekker ‘opgerekt’, later in zen-toestand en/of dus met een grote kick. De vlinderslagkick was zo groot dat ik iets te hard naar huis reed: voor het eerst in al die ritjes naar het zwembad in Rhoon liep ik een bekeuring op!
Hoogtepuntje was ook nog een keer tijdens de schoolslag. We moesten toen met plankje in zo min mogelijk beenslagen een baantje zwemmen. Tot mijn eigen verbazing ‘won’ ik dat van iedereen, ook van de snelle mannen in baan 1. Ik haalde het in zes slagen, daarna bijna in vijf (ik kwam 20 centimeter te kort), en in mijn eigen zwembad lukte het later zelfs in vier. Waar ik die beenslag vandaan heb, geen idee, maar ik ben competitief genoeg om bij zoiets stiekem 😇 te denken. Overigens zit een deel ervan volgens mij in geduld: mezelf helemaal uit laten drijven. En in sterke benen, dat wel natuurlijk ook, maar mijn beenslag bij borstcrawl is juist helemaal niet zo goed.
Wat ik vijftien weken lang ook erg leuk heb gevonden, was om weer doel en richting te hebben in mijn zwemmen. Het had een jaar in de onderhoudsstand gestaan met het oog op de tijdrit als seizoensdoel, en dat was niet verkeerd en ik behield een redelijk niveau. Maar ik moest wel vaak een beetje zoeken naar een nuttige en aangename invulling van m’n trainingen. Nu nam ik naar het zwembad een printje mee van de oefenstof die we steeds na de training toegestuurd kregen, en ging ik dus ‘huiswerk maken’. Ik realiseerde me maar weer eens hoe fijn het is om zo’n soort structuur te hebben, dat is wel een van de leuke dingen aan gericht trainen.
* * *
Ik ben benieuwd wat vijftien weken donderdagavond-trainen en huiswerk maken me heeft opgeleverd. In januari ga ik weer eens wat op tempo zwemmen – langzaam-maar-zeker richting het nieuwe seizoen. Voorlopig kan ik ook nog wel verder oefenen, ook met school- en vlinderslag. De inspiratie duurt dus langer dan de duur van de cursus. Frank & Cynthia – bedankt, en tot de volgende keer!
Zwemmen in de decemberregen
Manlief (die meegaat als toezichthouder, zelfs als het regent) maakte afgelopen zaterdag dit filmpje van m’n winterdip van 32 slagen, 7 meer dan de week ervoor, bij ongeveer dezelfde watertemperatuur, namelijk net boven de 4 graden:
Het allergaafste moment was eigenlijk net erna: dat ik doodleuk in m’n badpak in december door de regen terug naar huis liep!
Je moet er inderdaad niet aan denken
Op mijn dips in het open water krijg ik heel vaak de reactie:
Ik moet er niet aan denken!
En dan zeg of denk ik: inderdaad, je moet er niet aan denken, je moet het gewoon dóen. Dat is de kunst van koudwaterzwemmen. Je lichaam kan een paar minuten kou prima hebben, maar je hoofd maakt er iets rampzaligs van. Dat hoofd laat je lekker razen en ondertussen ervaar je gewoon wat kou doet.
Ik was me daar vorig jaar al bewust van, toen ik met wetsuit aan doorzwom. Dit jaar doe ik het zonder, en dat versterkt het nog. Elke keer opnieuw moet ik mezelf over een hobbel heen helpen om dat koude water in te gaan, en eenmaal erin is het hartstikke okee en na de allereerste schrik zelfs lekker. Nouja, ambivalent lekker: aan de ene kant voel ik een prettige, prikkelende energie door de kou, aan de andere kant geeft mijn lijf natuurlijk wel degelijk ook signalen af van: doe me dit niet aan, veels te koud. Het is zaak om die signalen rustig aan te horen en er niet van in de stress te schieten. Komt goed, lijf, komt goed.
Vorig jaar ervoer ik ook wanneer ik voor mijn gevoel over de grens ging: ik kreeg op een gegeven moment pijnlijk koude handen, en die bleven dan uren na het zwemmen gevoelig. Dat was te ver, vond ik, en ik heb het zwemmen toen zo aangepast dat dat niet meer zou optreden. Accepteren van wat zich aandient betekent niet dat het okee is om schade toe te brengen natuurlijk, of om tegen heug en meug door te beuken. Dit jaar heb ik daar tot nu toe nog geen last van gehad. Ik blijf veel korter in het water; afgelopen zondag, in water van geen vijf graden meer, maar een minuutje. Zodat het okee blijft voelen.
Het balanceren tussen de verschillende sensaties uit mijn lichaam en wat mijn hoofd daarmee doet, dat maakt winterzwemmen reuze-interessant. Het gaat om lessen die in het dagelijks leven net zo relevant zijn. Accepteren van wat zich aandient. Trouw blijven aan hoe je wilt leven, zonder contact met je emoties te verliezen. Niet paniekerig met de eerste impulsen meegaan, maar die ook niet onderdrukken. Rustig blijven, vertrouwen.
Het is om zulke ervaringen en lessen dat ik het koudwaterzwemmen geweldig vind. Daarnaast levert het een veranderde verhouding tot kou op: ik ben me ook buiten het water bewuster van het verschil tussen pijn (de uitwerking van de kou als zodanig) en lijden (wat mijn hoofd ervan maakt), en ik kan er beter tegen, ook simpelweg door afharding, vooral van mijn handen. Die verandering verzoent me in bredere zin meer met de winter, wat ik altijd een moeilijke tijd vind. Openwaterzwemmen (en #projectdaglicht) helpen me door de donkere, koude tijd heen.
Dan schijnt het dat koudwaterzwemmen ook nog allerlei gezondheidsvoordelen heeft, voor je weerstand en bruin vet enzo, maar ik weet niet of 1 minuut per week daar genoeg voor is en ik weet ook niet of ik het allemaal wel geloof. Het zou mooi meegenomen zijn. Tot nu toe ben ik deze winter nog zonder virusinfectie doorgekomen, en dat is mooi – maar dus geen idee of het zwemmen daarvoor uitmaakt.
Manlief was tot een paar weken geleden solidair, inmiddels vindt hij het echt te koud (het slaat op zijn kuitspieren). Hij nam wel een keer zijn camera mee het water in.
(Over dat witte uitsteeksel: mijn horloge zit aan het verder nutteloze zwembrilletje om m’n dipjes – waarbij ik schoolslag zwem – te kunnen registreren.
Achter me zie je m’n zwemboei met daaraan een waterthermometer.)
Na zes maanden zijn de parasieten weg – een terugblik
Eerst het allerbelangrijkste: hoera, ik ben weer helemaal fit!
(Disclaimer 1: ik weet niet 100 procent zeker dat de darminfectie helemaal over is – dat is niet aangetoond ofzoiets. Sinds ruim twee weken is het wel wezenlijk anders en beter. Ik ben in de tussentijd bang geweest om te vroeg te juichen. Het vertrouwen groeit met de dag, dus ik hoop nu echt dat het achter de rug is.)
Tussen eind mei en half november ben ik aan de kwakkel geweest met een darminfectie. Het ging om een parasiet, dientamoeba fragilis. Ik ben zelf nogal vasthoudend moeten zijn om uiteindelijk de juiste behandeling daarvoor te krijgen, en heb veel tijd gestopt in het zoeken naar informatie. Vandaar dat ik hier mijn ervaringen uitvoerig opschrijf, met links, in de hoop dat ooit iemand in een soortgelijke positie er wat aan heeft.
Deze blogpost gaat dus alleen maar zijdelings over mijn sporten. Dat heb ik zes maanden lang ook niet vrijuit kunnen doen, gehinderd door praktische problemen (bij de Parkrun bijvoorbeeld is geen toilet, cruciaal op de vroege ochtend), een opgeblazen buik die in de weg zat, en door vermoeidheid: futloosheid en slecht herstel. Ik vond het frustrerend maar ik ben achteraf blij hoe zeer ik toch mijn basisconditie overeind heb weten te houden. Ik sta er momenteel goed voor, beter zelfs dan vorig jaar om deze tijd. Dat ik ondanks zes maanden futloosheid nog zo veel heb kunnen doen en zelfs ook af en toe goed kon presteren, vind ik achteraf gezien best knap van mezelf. Maar gelukkig voel ik me sinds dag twee van de anti-parasietenkuur weer veel beter.
Dat was het in het kort; hieronder volgt een uitgebreider verslag van die zes maanden parasitaire darminfectieleed. (Disclaimer 2: ik heb mijn best gedaan op de verwijzingen maar ik ben geen medicus natuurlijk, en dit is allemaal mijn interpretatie, geen absolute zekerheid.)

Dientamoeba Fragilis onder de microscoop (bron: healthjade.net)
Tussen 19 en 28 mei voelde ik me al niet helemaal fit, met vage klachten als vermoeidheid, verhoogde rusthartslag en slecht herstel (zie hier). Ik had wat onder de leden, dacht ik, en ik had zelfs al aan mijn darmen gedacht. Op maandag 29 mei (Tweede Pinksterdag) werd ik vroeg wakker van onrust erin, ik moest thuis al twee keer naar de wc, en eenmaal onderweg naar de Parkrun in Almere nog een keer, met spoed, waterdun.
Ik dacht eerst dat ik iets verkeerds gegeten had en dat het zo over zou zijn, maar ik bleef last houden en de zaterdag erna werd manlief ook ziek. Zieker dan ik zelfs, met diarree en koorts, en ook diarree. Ik wist toen dus dat het iets besmettelijks was, en dat ik het Henk had bezorgd. Kort daarna is mijn ontlasting onderzocht op ziekteverwekkers. Daar kwam toen alleen de parasiet dientamoeba fragilis (DF) uit:
Volgens de huisarts zou dat in ongeveer vier weken vanzelf overgaan. Van google leerde ik dat DF een controversiële diagnose is: de parasiet komt veel voor, namelijk bij zo’n 20 procent van de mensen (bron; elders heb ik zelfs wel getallen tot 30 % gezien, maar die vind ik nou niet zo snel meer terug), en de meeste mensen hebben daar geen klachten van. Daarom is-ie volgens sommige artsen niet ziekteverwekkend (zie bijvoorbeeld hier en dit gevolg).
Daar kwam bij: ik kon me slecht voorstellen dat ik op m’n 57e ineens ziek zou worden van zo’n veelvoorkomende parasiet, want ik heb nooit heel hygiënisch geleefd (met kamperen, openwaterzwemmen, verre reizen enzo), dus ik moest daar dan toch eerder mee in aanraking zijn gekomen zonder gevolgen? Waarom was ik dan nu wel ziek? Of was het toch iets anders? Ik vond het lastig.
Het is een interessante vraag hoe ik eraan gekomen ben, maar daarover kan ik alleen maar speculeren. DF leeft maar kort buiten het menselijk lichaam en het is niet eens helemaal bekend hoe het van de een naar de ander gaat. De incubatietijd is ook niet bekend; afgaande op het begin van manliefs klachten was het tussen hem en mij vijf of vijftien dagen, afhankelijk van of ik moet rekenen vanaf 19 of 29 mei – dat weet ik niet. Ik weet ook niet of besmetting in het open water mogelijk is. In elk geval is de meest waarschijnlijke route de reguliere weg van darmparasieten geweest, en die laat zich nogal plastisch samenvatten als kont-hand-mond-besmetting (officieel: fecaal-oraal). Ik ben alert op handhygiëne en kan me van de periode voor ik ziek werd wel daarom wel twee gelegenheden herinneren waarop ik me realiseerde dat daar iets niet goed ging: een triathlon met dixies zonder handwasgelegenheid (is me sindsdien vaker opgevallen – ik kom daar later op dit blog nog apart op terug) en een ontbijtbuffet in een hotel. Zo’n buffet is tricky: daar zit je met z’n allen met je handen aan de spullen, net na een logisch toiletteer-moment, en met die handen stop je je eten in je mond (althans, ik eet een boterham niet met mes en vork). Of het is totale pech geweest van iets anders, dat kan ook. Ik zal het nooit precies weten, denk ik.
De verschijnselen gedurende al die zes maanden waren:
- Het meest opvallende en het duidelijkste echt ziek was dat mijn ontlastingspatroon sinds eind mei niet meer normaal is geweest. Drie of vier keer op een ochtend naar de wc, al dan niet met spoed, al dan niet waterdun, soms gepaard gaande met onrust in mijn darmen of met een opgeblazen gevoel of opgevolgd door urenlang een vaag gevoel van aandrang. En dat repeat, zes maanden lang. Ik vroeg me regelmatig af waar het toch allemaal vandaan kwam… Af en toe was het een of meer dagen normaler; het ging bij vlagen. De afwisseling tussen goede en slechte vlagen varieerde tussen eerst een enigszins voorspelbare paar dagen op, paar dagen af tot later grillig en wisselend per dag. Op de slechte dagen durfde ik ’s ochtends niet goed uit de buurt van een wc te zijn. Zo moest ik dan dus bijvoorbeeld met de trein naar Den Haag, want de Randstadrail heeft geen toilet (de NS-sprinters godzijdank tegenwoordig weer wel). Afgezien van die allereerste keer in Almere ben ik niet de bosjes in hoeven springen gelukkig.
- Ik was futloos en moe. Dat was subtiel, want ik bleef wel functioneren. Het was alleen wel duidelijk minder energiek dan normaal. Met sporten merkte ik het aan ‘het gaspedaal niet kunnen vinden’ en aan slecht herstellen. In het dagelijks leven merkte ik het onder andere aan sneller overprikkeld zijn en druk op mijn hoofd na lange werkdagen. Ook dat ging met vlagen, niet helemaal parallel aan die van mijn darmen. Als mijn darmen zich gedroegen en mijn energieniveau ook okee was, voelde ik me bijna normaal. Op slechte dagen qua darmen en energie sleepte ik me door mijn dagelijkse bezigheden heen en was ik al lang blij als dat een beetje lukte. Sinds de zomer werkte ik daarom wat minder en deed ik aan strenge agenda-bewaking; mijn sporten moest ik al sinds eind mei aanpassen. Ik was dus gelukkig niet heel erg ziek, maar het was zeker niet makkelijk.
- Voor mijn gevoel hadden de zieke darmen dan ook invloed op mijn humeur (darmen en brein zijn verbonden immers). Ik ging meer tegen dingen opzien. Ik was bij een boel leuke dingen vooral bang dat het me teveel zou zijn. Nou was het me dus ook allemaal teveel, eerder dan normaal. Ik was tenslotte ziek, dat merkte ik sowieso, en daar heb ik me aan moeten leren aanpassen. Maar het viel soms toch ook mee, dus ik zag toch echt meer beren op de weg dan normaal. Ik miste daarnaast ook een soort sprankeling, alsof ik mijn gebruikelijke enthousiasme had ingeruild voor bezorgdheid.
- Er bleven ook dingen goed gaan. Ik droogde niet uit, buikpijn had ik niet, misselijk was ik ook niet. Mijn eetlust was meestal ook normaal en ik kon gewoon blijven eten. Ik merkte geen effect op mijn klachten van voeding (terzijde: koolhydraatarm eten, wat in alternatieve kringen op internet rondgaat als manier om DF te bestrijden, leek mij met een kanon op een mug schieten, want het is een nogal heftig dieet, zeker als je wilt sporten, en er zitten niet veel koolhydraten in je dikke darm want die zijn eerder al opgenomen – ik heb dat dus niet geprobeerd). Mijn Hb bleef op peil en ook andere bloedwaarden bleven goed, en ik viel ook niet af: het ging om een probleem in mijn dikke darm, dat was duidelijk, en dat heeft nauwelijks invloed op de opname van belangrijke voedingsstoffen. Het voelde dus ook de hele tijd alsof ik zó zou kunnen terugveren naar weer helemaal fit zijn. Ergens zat daar ook veel frustratie: ik voelde me de hele tijd bijna gezond, maar duidelijk net niet helemaal.
Henk had al die tijd ook klachten, maar minder heftig dan ik. Dat ik hem had besmet, was vervelend, maar het had ook voordelen: gedeelde smart was halve smart. We hebben zelfs samen kunnen lachen om de genantere kanten van darmproblemen. Bovendien was ik anders ongetwijfeld in een onnodig maar heftig medisch traject terechtgekomen met onderzoek naar veel ernstigere ziektes als darmkanker en crohn – zeiden de artsen. Daar ben ik allemaal overigens nooit bang voor geweest.
De chronologische draad weer even oppakken. Toen het na vier weken niet over was, kreeg ik antibiotica voorgeschreven, volgens de huisarts het standaard middel bij DF. Ik wist toen al dat dat niet zo effectief was, maar ik heb me om laten praten, ook wel door het idee dat zo’n antibioticum breder werkt – want ik was nog niet overtuigd van de diagnose DF. Het had geen effect. ik werd er best wel beroerd van: moe en met spruw (schimmelinfectie in m’n mond) als bijwerking. Kort erna had ik de heftigste diarree van al die tijd: heel plotseling, met krampen en bloed erbij. Gelukkig was dat maar één keer.
In die tijd zat ik er behoorlijk doorheen. Ik was doodmoe van proberen gewoon door te werken, ik kreeg er smetvrees bij nadat de huisarts had gesuggereerd dat ik mezelf herbesmette, of Henk en ik elkaar de hele tijd. En toen ging ook nog onze nog jonge hamster Robbie dood aan diarree, hadden we haar besmet? Dat drukte zwaar op mijn schouders.

Lieve Robbie, we missen je nog steeds
Ik sprak in de zomer twee andere artsen: de vakantiewaarnemer van m’n huisarts en de keuringsarts van de bloedbank. Allebei vonden het meer klinken als een exotisch virus en waren hoopvol dat het met geduld vanzelf over zou gaan, dat mijn lichaam het aan het opruimen was dus. Van die vakantiewaarnemer kreeg ik de tip om het dagelijks leven wat makkelijker te maken met loperamide als stopmiddel. Dat hielp inderdaad goed tegen de praktische problemen, al heb ik het spaarzaam gebruikt. Mede dankzij de loperamide leerde ik er wel iets beter mee leven in die tijd. En plasma geven mocht gewoon. Dat gaf allemaal hoop.
Mijn geduld werd daarna echter zwaar beproefd. Ik merkte geen vooruitgang, sterker nog, het werd in de loop van augustus vervelender:
- Sinds de week in Oostenrijk werd ik af en toe wakker van de onrust in mijn darmen en zat ik dan al nog vóór de wekker op de wc. Ik ben al niet zo’n goede slaper, dus het slaapgebrek hakte er stevig in. Ook hierbij gaf loperamide wel wat verlichting, maar het bleef vervelend.
- Sinds eind augustus kreeg ik last van mijn mond: droog, irritatie aan tong en gehemelte, aanslag aan mijn tanden, raar speeksel, en ik kon niet meer tegen drinken met looizuur: zwarte koffie en rode wijn droogden mijn mond vreselijk uit en daar had ik dan de hele dag verder last van. Ik dacht zelfs even dat de spruw terug was, maar het was toch meer een overgevoeligheid ofzoiets, of iets als mondbranden. Ik weet niet zeker wat de samenhang was met mijn darmen was. Het knapt nu ook wel op, maar is nog niet over.
In september ben ik teruggegaan naar de huisarts, omdat ik het vertrouwen verloor dat het vanzelf over zou gaan. Hij vond het inderdaad ook lang duren en wilde opnieuw ontlastingsonderzoek. Daar kwam weer alleen DF uit. De huisarts verwees me daarop door naar de specialist. Daar overlegde hij ook al mee, en die zei: ‘DF is niet pathogeen; afwachten’. Hij of zij gaf het advies extra vezels te gebruiken voor meer rust in mijn darmen, iets wat bij prikkelbare darmsyndroom ook wordt aangeraden. Inderdaad zorgden die voor marginaal meer rust, maar mijn buik werd er ook zo log en zwaar van dat die hinderde bij het sporten. Een oplossing was het dus zeker niet. Ook pepermuntolie deed niet zo veel en ik denk dat mijn mond daar nog droger van werd. Probiotica – merkte ik niks van. Dat schoot dus niet op.
Met het vezel-advies was het ondertussen wel duidelijk in welke richting huisarts en specialist gingen denken. Af en toe joeg dat me wel angst aan: ben ik nu voor de rest van mijn leven chronisch darmpatiënt? Nee toch?
Nee. Ik was ondertussen verder gegaan met mijn zoektocht naar informatie en was tegengekomen dat dat ‘DF is niet pathogeen’ door andere artsen wordt betwijfeld. Die zeggen: als er geen andere oorzaak voor aanhoudende ernstige darmklachten gevonden wordt, dan moet je DF toch behandelen en dan is clioquinol het aangewezen medicijn (zie bijvoorbeeld hier , hier en de genoemde bronnen daar, en deze ervaringen). Die artsen menen dan dat er meer en minder pathogene subtypen van DF zijn, en dat je vooral van een exotische stam ziek kunt worden. Ik las daar ook ervaringsverhalen over (voorbeeld uit Mexico en Tasmanië (casus 2)). Ik ging zelf daardoor meer geloven dat DF inderdaad de boosdoener was, of kon zijn, en dat ik dus mogelijk tegen een rare variant daarvan was aangelopen. In een freaky geval van pech, want ik heb sinds 2019 geen verre reis mee gemaakt.
En dus wilde ik clioquinol (of paromomycine, mogelijk nog effectiever maar met meer bijwerkingen en moeilijk aan te komen, zie hier en dit artikel). De huisarts wilde daar echter niet aan meewerken zonder akkoord van de specialist. Ook al had ik zelfs verwijzingen en uitgeprinte artikelen en richtlijnen meegenomen…
Toen bleek eind september de wachttijd voor de specialist hier dichtbij 12-15 maanden te zijn. Dus ik dacht: eerst 12-15 maanden wachten en dan bij een specialist komen die zegt ‘niet pathogeen, nog langer afwachten’ of ‘prikkelbare darmsyndroom, leer er maar mee leven’? Ammehoela!
9 oktokber. Van de huisarts moest ik zelf maar een andere specialist zoeken, mogelijk via wachtlijstbemiddeling van mijn zorgverzekeraar. Toen ik die eenmaal te pakken had, bleek er echter alleen al een wachttijd van zes weken voor wachtlijstbemiddeling (ja, gaat lekker in de zorg…). Ik moest zelf maar gaan rondbellen. Maar niemand kon mij vertellen of de desbetreffende specialist dan ook zou zeggen ‘niet pathogeen, afwachten’. Dus dat zag ik al voor me: dan reis ik na 45, 63 of 72 dagen wachten af naar Amsterdam of Enschede of Goes, krijg ik daar alleen ‘afwachten’ te horen. Ik zocht alleen maar iemand die een recept wilde uitschrijven. Die dag, dus van het proberen een specialist te vinden, heb ik als zeer frustrerend en stressvol ervaren. Het was een inkijkje in een instortend zorgsysteem. Net in een heel slechte vlaag met m’n darmen.
Dus ik weer terug naar de huisarts, en hoera, die had ondertussen iemand anders geraadpleegd die mijn verhaal bevestigde. Dus wilde hij toch meewerken en clioquinol voorschrijven. Maar eerst moest dan Henks ontlasting ook onderzocht worden, want we moesten allebei aan die medicijnen. Voor Henks eigen gezondheid, maar ook omdat hij mij anders zó zou herbesmetten. Binnen een huishouden is dat zo goed als onvermijdelijk.
Henk bleek inderdaad ook DF te dragen – geen verrassing natuurlijk. Het was ondertussen eind oktober en we kregen allebei een recept voor clioquinol. Die bleek echter een week lang niet leverbaar. Nog meer geduld dus….
Op 3 november goed bericht van de apotheeek. We konden beginnen! Tien dagen lang, drie keer per dag een pil.
Al na twee dagen voelde ik me plotsklaps fitter, met een opmerkelijk energieke duurloop als gevolg. In de dagen daarna verbaasde ik me over de ‘malsheid’ die ik voelde in mijn spieren. Zo goed had ik me al die maanden lang niet gevoeld. Maar daarna gingen onze darmen nog heftig tekeer, mogelijk als bijwerking van de clioquinol. Dat was wel spannend.
14 november was de laatste dag van de tien dagen clioquinol en net die dag had ik voor het eerst normale ontlasting. Onze darmen bleven echter nog onrustig, ik heb zelfs nog een nacht slecht geslapen daardoor. Maar geleidelijk aan verbeterde dat, en dat doet het nog steeds.
We zijn ondertussen twee weken verder, en ik durf te gaan zeggen: het is over!
Wat ik hier vooral van heb geleerd is dat het belangrijk om ontzettend eigenwijs en vasthoudend te zijn als je gelooft dat er een oplossing is voor een medisch probleem. In mijn zoektochten naar informatie kwam ik tegen dat er mogelijk een heleboel mensen rondlopen met de diagnose prikkelbare darmsyndroom terwijl ze eigenlijk een parasitaire infectie hebben: er is waarschijnlijk forse onderdiagnose en onderbehandeling (zegt bijvoorbeeld deze site, overigens met commercieel belang). Ik heb zelf ook het gevoel dat ik op een haar na tot chronisch darmpatiënt verklaard was, en dat ik dat op eigen kracht heb weten te bevechten, dwars tegen het zorginfarct in.
Want die sombere conclusie trok ik ook: ik heb heel sterk in mijn schoenen moeten staan om de zorg te krijgen die ik nodig had. Dat staat niet iedereen. Dat heb ik als keihard ervaren. Het is nu goedgekomen, maar ik heb wel gedacht: waar moet het heen met de zorg?
Verder ben ik met terugwerkende kracht trots op wat ik de afgelopen maanden wél voor elkaar heb kunnen krijgen: mijn werk (al kostte dat af en toe wat moeite en heb ik wat kersen op de taart, zoals een studiedag, af moeten zeggen) en mijn sporten. Ik heb bijna die hele jaar (eerder ook nog de gekneusde ribben) niet onbevangen kunnen sporten en niet kunnen doen wat ik van plan was, met de nodige frustratie van dien. Maar ik heb mijn basisconditie prima overeind kunnen houden, ik kon blijven genieten en heb een boel leuke dingen gedaan en ik heb af en toe ook nog mooi kunnen presteren.

Radweltpokal, augustus: ondanks de parasieten en in een slechte vlaag harder gereden dan ooit eerder
Ik heb dit najaar m’n nieuwe plannen kunnen uitvoeren, inclusief die leuke halve marathon:
En fietsen de sluitpost? Sinds de grote stap vooruit in energie heb ik alweer van die gekke dingen gedaan als naar een opdrachtgever in Amsterdam fietsen en naar Vlissingen. Dat ik zulke uitspattingen in november überhaupt zag zitten, daaruit bleek mijn herstel. En wat was het fijn! Letterlijk en figuurlijk is de zon weer gaan schijnen:

Ik fietste vorige week dinsdag over een zonovergoten Oosterscheldekering.
Filmtip: Nyad
Ik ben gister (19 november) in het Wennekerpand naar Nyad geweest. Ik vind het een dikke aanrader voor iedereen die zwemt, maar zeker ook voor iedereen die zich bezighoudt met sporten boven een zekere leeftijd, zeg, rond de 60, want dat is Diana Nyad in de film. De film is waargebeurd, hooguit wat geromantiseerd, begrijp ik. Het is een sensationeel verhaal, met ook nog wat relevante thema’s langs de zijlijn – er zit veel in de film.
Op haar 64e levert Nyad (‘waternimf’) een ongelofelijke prestatie: ze is de eerste persoon ooit die van Cuba naar Florida zwemt, 110 mijl, meer dan 50 uur non-stop zwemmen. Dat is al onvoorstelbaar, maar dat is dan ook nog in water met verraderlijke stromingen, haaien en levensgevaarlijke kwallen (brrr!). Gekkenwerk, en ja, dat is het ook, dat wordt in de film wel duidelijk. Maar het lukt haar – uiteindelijk – wel.
Wat haar drijft en wat dat kost is al heel interessant, maar dat ze dat doet als 60+-vrouw geeft er nog een extra dynamiek aan. Ze laat zich duidelijk niet inpakken door haar leeftijd. Dat is – lijkt mij – terecht. Ze was in haar jonge jaren al marathonzwemkampioen, en juist op die rustige duur die je voor zo’n monster-inspanning nodig hebt, heb je rond je 60e nog niet veel ingeboet. Ze zegt dat zelf ook in de film: wat ze aan fysieke vermogens heeft ingeboet, heeft ze mentaal gewonnen.
Bovendien: op het totaal van de lengte, de extreemheid en de gevaren van zo’n tocht is haar leeftijd bijna een verwaarloosbaar detail. Bijna niemand kan dit immers, ook mensen in de kracht van hun leven niet. En voor een haai of een kubuskwal maakt 30 of 60 jaar oud zijn echt niet uit. Desalniettemin denkt haar omgeving daar anders over – sponsoren bijvoorbeeld. Ik vond dat opvallend – ik ken zelf ook voorbeelden van de uitvergroting van de rol van leeftijd immers. Dus hoe leeftijd de schuld van alles krijgt.
Eén zo’n uitvergroting die ik frappant vond had ook op zwemmen betrekking. Ik deed vorig jaar in de zomer mee aan de Jan de Koele zwemtocht, die ik ook in 2016 had gezwommen. Tussen 2016 en 2022 ben ik beter gaan zwemmen, het gunstige gevolg van laat ermee begonnen zijn en dus lang nog kunnen doorontwikkelen. Desalniettemin was ik vorig jaar bijna een kwartier trager. Dat was omdat wind en stroming ongunstiger waren. Zwemmend raak ik altijd gevoel voor tijd en afstand kwijt, dus ik had geen idee. Ik kwam uit het water, zag m’n tijd en flapte er tegen de eerste de beste persoon in mijn omgeving, een oudere man, uit: ‘Sohee, bijna een kwartier trager dan in 2016’. Zegt hij: ‘Ach ja, de leeftijd hè?’ Nee dus.
Leeftijd krijgt makkelijk van alles de schuld, en Nyad gaat daar doelbewust niet in mee. Als je rond je zestigste nog ambitieus bent op sportgebied word je algauw voor gek uitgemaakt, mogelijk ook nog meer als vrouw dan als man. Een vrouw te zien die boven de zestig nog zo gedreven is (en zo fit), ik vond dat heerlijk verfrissend. Gek, ja – maar wel inspirerend!
De twee winterprojecten
Net als de vorige winters ben ik bezig met ‘loods Louise goed de winter door’ en doe ik daarvoor twee projecten:
- Het ene is hetzelfde als de voorgaande jaren, mijn corona-ontdekking: project daglicht. Dat wil zeggen: ik ga in de tijd dat het wintertijd is elke dag in het daglicht naar buiten, in totaal minstens zeven uur per week. Dit is jaargang 4. De derde week daarvan loopt nu bijna af en tot nu toe heb ik het probleemloos gehaald zonder iets extra’s te moeten doen. Ik kwam vanzelf veel buiten overdag, onder andere doordat ik net vijf dagen naar Terschelling geweest ben. We hebben daar veel gewandeld en op zondag, toen het prachtig weer was, een lange duurloop gedaan:
- Het andere lijkt op dat van vorig jaar en is net even anders: ik zwem nog steeds elke week buiten, maar dit jaar zonder wetsuit. Nouja, zwemmen, het is dippen: even erin is genoeg. Ik vond het vorig jaar een enorm avontuur om door te zwemmen, maar ik vond het maar gedoe met dat wetsuit dat aan moet en later moet drogen voor maar een paar minuten zwemmen. Ook anders aan dit jaar is dat manlief meedoet. Het is opnieuw een avontuur. In de Schie bij ons achter moet ik elke keer over een fikse drempel om mezelf het water in te krijgen; eenmaal erin is alles prima en valt me op dat opnieuw mijn handen de beperkende factor zijn: die krijgen het het koudst. Afgelopen maandag in de schaatsbaan van Terschelling ging het eigenlijk makkelijker dan thuis. Manlief had zelfs tijd om foto’s te nemen vanuit het water:
Ondanks al die regen van de laatste tijd gaat het best goed. Als ik maar zulke leuke dingen kan doen, is de koude, grauwe en donkere tijd van het jaar goed te doen!
Workshops over optimaal training geven aan ouder wordende lopers
Gister was ik op de Looptrainersdag van de Atletiekunie. Ik ben daar drie keer eerder geweest als deelnemer, altijd met veel plezier. Dit keer was ik er workshopleider. Dat maakte het deels heel anders, en ergens vond ik het wel jammer om zelf geen workshops te kunnen volgen. Ik gaf er zelf twee, in ronde 2 en 3, en had er dus een kunnen volgen in de eerste ronde, maar toen verkoos ik een rustig rondje wandelen, goed voor de energiebalans op een lange en drukke dag. Deels was het ook hetzelfde, want het bleef ook zo een levendig evenement met prettig contact met looptrainers uit alle hoeken van het land.
En met een fraai plenair verhaal als aftrapper: Patrick van Hees, geluksexpert. Die had een interessant verhaal over waar mensen blij en gelukkig van worden, waarbij hij de algemene onderzoeksresulaten vergeleek met die van de aanwezigen. Het riep veel vragen bij me op waar in een zaal met 1100 aanwezigen natuurlijk geen tijd voor is, en ik nam me voor om eens te kijken of ik in kleiner en interactiever verband ooit eens iets met hem kan doen – wie weet.
Ik zag namelijk een boel raakvlakken met wat ik zelf in mijn workshops ging vertellen, bijvoorbeeld over het belang van doelgerichtheid voor geluk, over dat de omstandigheden weliswaar heel sh*t kunnen zijn, maar je altijd nog je gedachten en je gedrag zelf kunt beïnvloeden, en over de rol van wijsheid en levenservaring. Van Hees wist dat er ene 83-jarige hardlooptrainer in de zaal zat, en hij zei dat hij die graag zou spreken omdat je van zo iemand veel kunt leren. Dat sluit aan bij wat ik vertel naar aanleiding van de uitspraak ‘de ouderdom komt met gebreken’, dat die alleen de nadelen van ouder worden belicht, terwijl ‘de ouderdom komt met wijsheid’ net zozeer geldig is, maar daar gaat het maar weinig over. Hier zie je trouwens mij op de foto precies terwijl ik dat vertel:
Want na plenair gedeelte, wandeling en de allerlaatste voorbereiding (vooral: beamer aan de praat krijgen, dat ging heerlijk probleemloos) begon ik aan mijn workshops. Ik vond het heel leuk om te doen. Kern ervan was het gedachtegoed van hoofdstuk 1 van mijn boek: dat je je vormt naar je eigen beelden van en gedachten over veroudering. Op deze slide zie je net de kern dus, met ook nog een citaat van Boeddha dat mijn boek net niet heeft gehaald (‘life is shaped by our mind, we become what we think’):
Ik had de deelnemers zeven vragen en stellingen voorgelegd, met steeds de keuze tussen twee antwoorden, A en B. A was steeds het negatievere, dus hoe meer A ze antwoordden, des te negatiever hun beeld van veroudering. In sommige gevallen zou ik ook A antwoorden (want ja, de ouderdom komt écht met gebreken), maar wel met een boel nuancering – zoals over die wijsheid. Die nuancering heb ik gegeven toen we de zeven vragen langsliepen, en ik kon ook aan de hand ervan illustreren hoe dat gaat, met dat je vormen naar je eigen beeld van veroudering. Dat ga ik nou hier niet doen, lees daarvoor maar mijn boek.
Daarna gingen de deelnemers in drie groepen uiteen om zich te buigen over de drie casussen die ik had gemaakt. De casussen zelf waren fictief maar gebaseerd op echte verhalen en ervaringen: van een loper van 59 voor wie de huidige groep bij de atletiekvereniging te snel is geworden door verjonging, maar voor wie ‘het niet meer hoeft’ als hij naar een langzamere groep moet, van een loopster van 50 die als het even tegenzit vindt dat ze te oud wordt voor ‘die gekkigheid’ en van een wandelaarster van 65 die nieuw is bij de groep en denkt dat buiten adem raken gevaarlijk is op haar leeftijd. Hoe ga je daar als trainer mee om – wat zeg je? Ik hoorde in de groepen goede overwegingen en ze kwamen allemaal met positieve maar realistische reacties en oplossingen.
Ik leerde er zelf ook nog wat van – dat had ik gehoopt, en dat pakte dus goed uit. Dat de oplossing voor dat het tegenzit soms zo simpel kan zijn als nieuwe schoenen kopen bijvoorbeeld, daar zou ik niet aan denken. Of dat zo’n opmerking als ‘buiten adem raken is gevaarlijk op mijn leeftijd’ misschien meer de hakken in het zand zetten is tegenover een horkerige groepsgenoot of omdat het allemaal te veel in één keer is dan een échte angst. En dat je aan die loper die niet naar een andere groep wil kan vragen: ‘wat heb je nodig om wel prettig bij de vereniging te blijven lopen?’ – daarmee zijn wijsheid optimaal aansprekend.
Sowieso pakte mijn werkvorm goed uit, al zeg ik het zelf, en dat is altijd erg leuk. Dit was nieuw voor mij om te doen, ik had mezelf aangeboden bij de Atletiekunie, en ik moest toen de uitwerking nog bedenken. Dat vind ik ook van mijn reguliere werk een van de leukste dingen: werkvormen bedenken en uitwerken, van de casussen en vragen schrijven tot handouts maken. Groepen van 35 (beide workshops zaten in no-time vol!) zijn wel groot en druk, dus dat vroeg een aardige inspanning, maar het zijn natuurlijk wel heel constructieve en welwillende deelnemers. In de eerste ronde had ik een daarvan gevraagd een paar actiefoto’s van me te maken, dus die zie je hier (veel dank!).
Ik kreeg leuke reacties, globaal (‘eindelijk eens een positiever verhaal over ouder worden!’) tot een specifiek detail: ‘wat goed dat je de overgang noemde’. Ik verkocht ook nog een paar boeken, dus ik ging dik tevreden naar huis. Heen en weer kon ik meerijden met Paul, de trainer van manlief, wat makkelijk en gezellig was. Half 8 van huis en om 6 uur terug – en daarna lekker op de bank uitpuffen!
Hoera, ik kan zinken!
Een grote drijfveer voor mij bij het sporten is: nieuwe dingen doen, en in het bijzonder: nieuwe dingen leren. Iets kunnen wat ik eerder niet kon dus. Vandaag kwam ik dan ook triomfantelijk terug uit het zwembad: het was me gelukt te zinken! Ik leg het uit.
We zijn bij Techniek&Conditie bezig met het thema ademhaling. Vorige week donderdag deden we een oefening waarbij je eerst een flinke teug lucht moest nemen, dan voorover gaan ‘hangen’ in het water. De lucht in je longen werkt dan als een ballon: je blijft drijven. Daarna moesten we onze longen helemaal legen, en daardoor zak je naar de bodem. Dat was, voor mij althans, de theorie. In de praktijk bleef ik hangen aan het wateroppervlak, met m’n bovenkant. Het leek wel alsof m’n hoofd dreef, ook al zit daar geen lucht in (nouja, soms lijkt dat wel zo).
Ik had geen idee hoe ik mijn longen leger kon krijgen. Doel van de oefening was dan ook om te ervaren dat je nog meer reserve-lucht hebt dan je denkt. Nou, die had ik dus.
Eerste vallende kwartje was dat die lucht misschien niet in, maar áán mijn hoofd zat: onder m’n badmuts. Ik heb aan het eind van de training m’n badmuts afgezet. Eerder kon niet, want met natte handen een natte badmuts over m’n grote hoofd trekken lukt niet, en zonder badmuts gaat m’n haar slobberen en in m’n ogen hangen. Ik probeerde het toen nog snel even en dat leek beter te gaan.
Een paar dagen later ging ik in het zwembad zelf proberen. Inderdaad kon ik zonder badmuts wel op de bodem komen, maar ik moest daarbij wel smokkelen: mezelf met m’n handen naar beneden wapperen. Dat moest toch ook zonder kunnen, leek me.
Of nouja, eigenlijk dacht ik nogal fanatiek Ik! Wil! Dit! Kunnen! Ik denk namelijk dat ik best wel een aardige beheersing van m’n ademhaling heb, dankzij de zangles en stemvorming van vroeger en de yoga van de laatste jaren. Alleen is dat wel allemaal vooral buikademhaling, en ook zonder badmuts bleef ik vooral aan de bovenkant drijven, wat me het idee gaf dat de lucht bleef zitten in de toppen van m’n longen. Daar krijg je ‘m met buikspieren niet uit. Hoe dan wel? Dat moet mij toch ook lukken?!
Op het droge bedacht ik dat het legen van de toppen van je longen lukt door jezelf klein te maken: schouders naar voren, bocheltje in bovenrug, kin naar borst, in elkaar kruipen – precies het tegenovergestelde van wat je moet doen als zanger of spreker dus. Ik dacht: onthouden voor in het water.
Gewapend met het nieuwe inzicht ging ik vandaag weer naar het zwembad. Eerst zwemmen, dan badmuts af en de badmeesters waarschuwen, dat ze niet denken dat ik lig te verdrinken op de bodem van het zwembad. De eerste poging mislukte nog, maar bij de tweede, jawel: ik zonk naar de bodem! Met m’n armen voor m’n borst gekruist, wat helpt bij het in elkaar kruipen, en dus zeker zonder te smokkelen.
Het lukt, ik zink! dacht ik triomfantelijk. En daar lag ik dan.
Nou is de volgende stap in de oefening dat je 10 seconden op de bodem blijft liggen, dan 10 seconden zitten en dan nog 10 seconden liggen. Dat is me nog diverse bruggen te ver en dat hoef ik niet per se te kunnen van mezelf. Ergens zijn oefeningen zonder adem natuurlijk ook heel onaangenaam. Ik heb vandaag ook gezwommen met een ademfrequentie van 1 op 6, 1 op 7 en 1 op 8. Dat is al onprettig genoeg, moet ik zeggen.
Maar ik ben heel blij met het onder de knie hebben van zinken!
Nieuwe plannen
Tussen de tijdrit en het seizoenstoetje in Zierikzee had ik op trainingsgebied gefreewheeld: het was overgangstijd. Na Zierikzee wilde ik de draad weer oppakken. Ik had plannen gemaakt – en liep er meteen in de eerste week al tegenaan dat ik daar niet goed genoeg over had nagedacht. Ik had twee fouten op elkaar gemaakt:
- Ik had geen heldere keuze gemaakt. Ik had me, eenmaal terug uit Oostenrijk, met verrassend groot enthousiasme op de andere twee sporten gestort. Ik had veel zin in hardlopen, en had bedacht dat het misschien wel net kan lukken om eind november in duurlooptempo een leuke halve marathon te lopen. Daarnaast is de zwemcursus erg leuk en nuttig, en wil ik daarvoor ook oefenen. Ik heb de andere twee sporten meer gemist dan waar ik me bewust van was! Daarbij wilde ik toch ook mijn fietsen op peil houden, met in het achterhoofd het – nog vage – plan om volgend jaar opnieuw naar de Radweltpokal te gaan. Duurlopen vlot opbouwen is zwaar, de donderdagavond-zwemtraining is soms zwaar, en pittig fietsen is ook zwaar, of anders de krachttraining ervoor wel: ik had forse spierpijn van de eerste keer squats en lunges weer. Dat zouden dus drie zware trainingen per week zijn. Dat is te veel.
- Ik was min-of-meer ‘vergeten’ dat ik minder belastbaar ben dan normaal, zeker in de slechte vlagen met mijn darmen. Ik was dat niet echt vergeten, maar het was een paar weken relatief goed gegaan en met freewheelen loop ik er ook niet zo tegenaan dat ik soms moe en futloos ben en/of slechter herstel dan ik gewend ben. Dat is echter wel nog steeds de realiteit.
Dus wat er gebeurde is dat ik een paar dagen lekker had getraind en toen op vrijdag ineens helemaal geparkeerd stond. Mijn eerste trainingsweek was al meteen te zwaar en er begon een slechte darmenvlaag, de slechtste sinds augustus op vakantie. Het voelde ook een beetje zoals in Oostenrijk: de ene dag gaat alles nog, de volgende dag wil er niks meer. Zwaar frustrerend, maar ook leerzaam natuurlijk.
Ik heb nu op twee fronten weer perspectief:
- Fietsen wordt de sluitpost en gaat echt even de onderhoudsstand in. In december zie ik dan wel weer verder. Ik bedacht dat allemaal al nadat ik die vrijdag op de fiets had geconstateerd dat intervallen fietsen op FTP er niet in zat. Ik toerde toen verder en had het eigenlijk meteen al op een rijtje. Met het weer van de afgelopen dagen is minder fietsen ook niet zo erg, moet ik zeggen – het seizoen speelt zeker ook een rol. Ik kan me erbij neerleggen dus, ook bij het onvermijdelijke teruglopen van m’n fietsspecifieke conditie.
- Voorlopig moet ik me blijven aanpassen aan hoe het met mijn darmen gaat. Maar: het gaat nog even duren, maar er gloort voorzichtig weer wat hoop. Ik ben er heel vasthoudend voor moeten zijn, veel voor moeten doen, heel wat stress om gehad en ik ben geconfronteerd geweest met de ernst van het zorginfarct (wachtlijst darmspecialist: 12-15 maanden, en er is zelfs wachttijd voor wachtlijstbemiddeling), maar ik heb afgelopen week voor elkaar weten te krijgen dat ik andere medicijnen krijg tegen de parasiet. Hopelijk gaan die hun werk doen en is dat ook echt de oorzaak van de narigheid (dat is niet zeker). Duimen jullie mee?
In het wikken en wegen van mijn trainingsaanpak realiseerde ik me dat het bij een chronisch gezondheidsproblemen dat op en neer gaat (en dat gaan ze meestal) niet veel zin heeft om mesocycli te plannen, dus het idee van ‘drie weken op, 1 week af’. Soms dwingt de beperkte energie tot meer rust in die drie weken, en stel dat de week af net in een goede periode valt, dan blijft er helemaal weinig tijd over om iets op te bouwen. Dat is weer een bevestiging van wat ik vaker ben tegengekomen: de traditionele trainingsleer gaat uit van gezonde mensen. Als je dat niet bent, is trainen veel minder te plannen. Ik zal het voorlopig nog veel meer moeten nemen zoals het komt. Ik ben daar al veel beter in geworden sinds de zomer, maar ik leer nog steeds bij!
Drie boekentips
Ik heb de laatste weken drie boeken gelezen die ik de moeite waard vond, maar ook weer niet van dien aard dat ze elk een aparte blogpost verdienen. Dus hier een verzamel-blogpost met drie boekentips.
1. Marathon van Theo Engelen.
Ik had een ander boek van Engelen gelezen en dat vond ik wel goed. Ik zag toen dit, en dat wilde ik wel lezen, zeker afgelopen weekend, rond manliefs deelname aan de Kustmarathon. Ook dit was wel goed. Leest lekker weg en het is spannend in de zin van dat ik graag wilde weten hoe het verder ging en afliep. Geen literair hoogstandje; de structuur is simpel: man loopt marathon, hoofdstukken per groepje kilometers, in elk hoofdstuk staan flashbacks en op de finish is de puzzel van zijn verleden compleet. Dat verleden is heftig en de marathon zwaar, dus dat gaat samen op. Het loopt mijns inziens net iets te goed af. Maar meeslepend is het wel, en de hoofdpersoon zou zó iemand uit mijn kennissenkring kunnen zijn, of iemand die ik coach: duursporter van middelbare leeftijd, eerste marathon, hardlopen hielp hem door een moeilijke tijd heen. Gewoon een lekker leesboek.
2. Master of Change, van Brad Stulberg.
Stulberg volg ik al jaren en zijn nieuwe boek is dus een ‘moetje’, overigens eentje waar ik naar uitkijk – ik had het al ge-pre-ordered, wat nog wat voordeeltjes opleverde. Mijn verwachtingen waren dus torenhoog. Ik vond de eerste helft erg goed. Stulberg introduceert daar het concept ‘rugged flexibility’ als levenswijze voor het omgaan met de alomtegenwoordige en onvermijdelijke verandering (waaronder hij overigens ook ouder worden schaart). Belangrijk daarbij is dat je verandering en de onzekerheid die daarmee gepaard gaat ziet als iets wat erbij hoort, in plaats van iets om je tegen te verzetten of te ontkennen (‘change is not the exception, change is the rule’). Je wordt ook nooit meer echt helemaal ‘de oude’, er vindt re-ordering plaats. En ook dat is okee.
In de tweede helft werkt hij de houding uit in concrete acties en dat vind ik wat rommelig. Ik weet van Stulberg dat hij een achtergrond bij McKinsey heeft, en dan denk ik: heb je daar niet iets strakker leren structureren? Maar ik besef dat daar die torenhoge verwachtingen een rol spelen. Ook zegt een stemmetje: misschien moet Stulberg ervoor oppassen niet met te veel haast steeds een nieuw boek de markt in te slingeren?
Aan zijn vorige boek hield ik een paar concrete voornemens over die me hebben geholpen, dat is nu niet het geval. Maar interessant is het wel. En goed geschreven en onderbouwd verder ook.
3. Met de jaren van Arjan Videler en Rosalien Wilting
Voor dit boek werd ik getipt door Miriam, die contact met mij opnam naar aanleiding van mijn eigen boek – ze dacht dat het wel in mijn straatje zou passen. En inderdaad! Het boek betoogt dat therapie op oudere leeftijd zinvol is. Dat klinkt een beetje droog, maar dat is het boek juist niet, want er zitten uitgebreide voorbeelden in. Die las ik ademloos: wat een indrukwekkende levensverhalen, en wat maken sommige mensen toch een boel ellende mee. Het is ook echt niet zomaar even ‘eind goed, al goed’ met wat therapie of andere behandelingen, maar het kan wel veel schelen. Voor de oudere zelf, maar ook voor diens omgeving: partner, kinderen, vrienden, maar ook bijvoorbeeld verzorgenden.
Over het behandelen van psychische problemen van ouderen wordt vaak gedacht dat het zinloos is: dat heeft toch weinig nut meer en na zo lang zijn hun problemen toch niet meer op te lossen. Met zo’n negatieve manier van denken over ouderen zie je over het hoofd dat zij juist dankzij hun wijsheid en levenservaring misschien verder kunnen komen dan jongeren. En over dat nut: mentale gezondheid bevorderen is ook goed als zodanig. De auteurs leveren zo (overigens met niet heel veel woorden) ook kritiek op doorgeslagen rendementsdenken. Ik las het met instemming.
Het boek is vooral gericht op mensen die met ouderen werken en anderen in de geestelijke gezondheidszorg, maar ik vond het zeer toegankelijk. Hooguit is het denken in diagnoses voor mij altijd even vervreemdend, maar dat speelde geen grote rol. De (oudere) mens staat centraal. Gelukkig maar!