Ritme
Na de tijdrit van een paar weken geleden heb ik het roer omgegooid: fietsen in de onderhoudsstand, en heel rustig lopen en zwemmen gaan opbouwen. Die beide andere sporten gaan in het begin best moeizaam. Dat zit hem voor een groot deel in de specifieke eisen die ze stellen aan m’n spieren (hamstrings! vooral de rechter sputterde fiks tegen bij het eerste hardlopen), gewrichten (heupen! hun hoek bij lopen is net anders dan bij fietsen) en coördinatie (hoge elleboog! heel rare beweging eigenlijk, als je ‘m niet regelmatig doet).
Na een paar keer ging het beter en dat zit ‘m natuurlijk in de gewenning van die andere beweging en het ont-wennen van meer dan 2000 kilometer fietsen.
Het ging niet alleen beter, het ging vooral ook lekkerder, met de twee sporten vrijwel tegelijk: eind vorige week, begin deze week. Voor mijn gevoel zat dat nog in iets anders: ritme.
Alledrie de sporten zijn ritmisch, maar net op een andere manier. Het gevoel van ‘lekker’ ontstaat vooral als dat ritme weer klopt. Net alsof ik daarvoor bijna moet nadenken: ene been, andere been. Of ene arm, andere arm. Als het weer ritmisch is, gaat dat vanzelf. Maar dus net op een andere frequentie dan bij fietsen. Dat fietsritme moet er een beetje uit, of althans: het moet minder domineren.
Ik had het ‘lekker’ eerder die week nog een beetje ondermijnd, doelbewust, door bloed te geven. De eerste dagen daarna voelt sporten dan amechtig: duidelijk probleem met de zuurstoftoevoer. Als het zwaar is, is het ritme ver te zoeken. Maar na drie dagen was het er wel.
De goede vorm van eerder is ook weg. Door het bloedgeven, maar die was al aan het wegtrekken. Door druk met werk en andere dingen, door een paar keer te laat naar bed – zo gaat dat ook in deze tijd van het seizoen.
Bovendien had ik die goede vorm doelbewust niet voortgezet. Ik weet: zonder dalen geen pieken, en het was tijd voor het dal. Aan voortzetting van m’n fietspiek had ik niks; m’n eerstvolgende piek mag hardlopen betreffen, gezien het seizoen. Maar ik kan niet in één keer kogelhard door-hardlopen na al dat fietsen. Die vorm moet ik opbouwen, vooralsnog allemaal lekker rustig en weinig belastend. Voor lopen dus rustige duur; bij zwemmen veel aandacht voor techniek.
Die manier van trainen is precies omgekeerd aan wat ik deed toen ik onlangs op zoek was naar snelheid. Het contrast is groot. Ik had die tijdritpiek best nog wel voort kunnen zetten, qua lichamelijke gesteldheid. Normaliter zijn dit soort dalen op de overgang van de ene naar de andere trainingscyclus (‘overgangsperiode’) ook bedoeld om de vermoeidheid en eventuele pijntjes van een zwaar seizoen weg te laten trekken, maar daar had ik eigenlijk geen last van. Gelukkig maar, trouwens.
Ik was zelfs nog best gretig eigenlijk, en ik had daarom vorige week het gevoel niet genoeg te sporten om aan mijn beweeg- en buitenluchtbehoefte te voldoen. Gelukkig is mijn stadsfiets-omvang weer op niveau van voor corona, want ik ga weer veel meer de deur uit (voor zo lang als het duurt…). Nu de loop-omvang alweer toeneemt en de beide sporten lekker voelen, kom ik helemaal aan mijn trekken. Zeker op zo’n dag als vandaag, met al die zon!
En ik weet: deze wat slome overgangsperiode is voor een goed doel. Plan is om in de winter 21,1 kilometer lekker ritmisch te lopen. Een goeie halve marathon dus. Daarover te zijner tijd meer!