Maandarchieven: februari 2020

Experimenteer!

Een tijdje geleden bleek maar weer eens dat je voor sport- en gezondheidsadviezen altijd zelf moet uitzoeken of ze voor je werken. In dit geval keek ik serieus op mijn neus zelfs: ik heb er jaren naast gezeten.

Wat is het geval? Zoals ik hier vorig jaar schreef, heb ik al mijn hele leven vrij veel last van mijn luchtwegen: ik ben vaak, langdurig en heftig verkouden. Toen me dat voor het eerst echt dwars ging zitten, ben ik bij een alternatieve arts om advies gaan vragen – want de sinaasappels en de stress van het studentenleven waar de huisarts mee aan kwam zetten, dat was het niet. Want ja, zo lang geleden is dat al: in mijn studententijd, ik denk rond 1990.

Die arts, waar ik toen al veel en later nog meer aan gehad heb, adviseerde me om dagelijks een portie ‘echte’ yoghurt te eten, in de zin van: met culturen van yoghurtbacteriën erin. Die bacteriën waren goed voor de weerstand, via mijn darmen. Inmiddels  is dat inzicht gemeengoed, maar we spreken nu ruim voordat merken als Yakult en Vifit er goede sier mee gingen maken. Biogarde yoghurts deden het prima.

Ik heb zo’n dertig jaar vrijwel dagelijks yoghurtculturen gegeten, de laatste maanden in de vorm van kefir. Bij mijn ontbijt, in de vorm van havermoutpap, en met zaadjes en pitjes erin. In de overtuiging dat dat hartstikke goed voor me was (zie hier).

In de herfst raakte ik echter mijn standaard ontbijt wat zat, en bovendien ging me opvallen dat mijn darmen op vakantie standaard rustiger zijn. In Wales bijvoorbeeld wat dat heel duidelijk zo. Was dat mogelijk dankzij het (vegetarische) ‘full English breakfast’?

Het duurde nog tot in het nieuwe jaar, maar sindsdien ben ik heel anders aan het ontbijten. Met deze dingen:

Pannenkoeken!

Manlief bakt ze, één keer per week een hele stapel. Met lactosevrije melk, want lactose en ik gaan ook niet altijd even goed samen, al is het vooral voor de zekerheid.

De stapel gaat de koelkast in, ik warm er elke ochtend in de magnetron even een paar op en ik eet die besmeerd met zadenpasta: tahin, zonnebloemenpasta of pompoenpitpasta.

Dat is superlekker, ik eet mijn ontbijt weer met meer smaak.

En: het is voor mijn darmen een wereld van verschil. Weg is de onrust en het gerommel en het gas en het soms wel drie keer moeten op één ochtend.

Ik denk nu dat die o-zo-gezonde yoghurt mijn darmen al jarenlang net iets te veel prikkelde. En dat had ik echt nooit gedacht. Het was zo ‘goed’ immers.

Het is voorlopig een experiment. Ik weet natuurlijk nog niet wat het langetermijneffect op mijn weerstand is. Rustigere darmen is daar goed voor, maar ik weet niet of ik het effect van de bacteriën ga missen. Ik ben net weer verkouden geweest, maar dat is voor mij eigenlijk heel normaal, dus ik kan er nog niets over zeggen.

Het kan best zijn dat al die bacteriën-yoghurts in principe hartstikke gezond zijn. Maar ik doe het de komende tijd liever zonder. Dat voelt nu in elk geval heel goed.

Door |2020-02-26T13:22:25+01:0026 februari 2020|Triathlon algemeen|0 Reacties

Dit boek verdient een remake

In 1967 was Kathrine Switzer de eerste vrouw die deelnam aan de marathon van Boston. Dat moet ik soms even tot me door laten dringen: dat nog tijdens mijn leven de eerste vrouwen gingen pionieren op dat gebied. Zo kort geleden nog maar! En ze kon niet eens officieel meedoen, dat duurde nog vijf jaar. Officials hebben haar zelfs nog van de weg proberen te halen.

Switzer bleef hardlopen, ook toen ze ouder werd, en ze schreef in 1998 een boek om andere vrouwen van boven de 40 met de sport kennis te laten maken: Running and Walking for Women over 40. The road to sanity and vanity.

Want dat is het wel, haar boek: een inleiding. Aan ervaren loopsters hoef je immers niet uit te leggen wat er zo fijn en zo goed is aan lopen – dat et een weg is naar sanity (gezond zijn, je goed voelen) en vanity (er slank en gezond uitzien) dus. Ze schrijft hoe je dat het beste aan kunt pakken, vanaf het begin tot het lopen van wedstrijden.

Ook al is het een beginnersboek, Switzer schrijft wel dingen die voor mij nieuw waren – die ik vagelijk aan de rand van mijn bewustzijn had, maar nog nooit ergens gelezen. Kern daarvan is dat lopen houvast kan geven in woelige tijden, zoals tijdens de overgang. Door te lopen ben je weer ‘in control’. Dat herken ik – zo werkte sporten voor mij ook in de lastigste jaren. Maar ik heb het nog nooit ergens gelezen.

Want ja, dit boek gaat dus ook over de overgang. Het is het enige sportboek dat ik ken dat het zo uitgebreid daarover heeft. De oplossing die het daarvoor biedt is echter helaas achterhaald: Switzer doet wel erg makkelijk over hormoonsuppletie. Ze doet ook simpeltjes alsof de overgang simpelweg ‘oestrogeentekort’ is, aan te vullen op doktersvoorschrift en door de farmaceutische industrie. Daar kun je sowieso kritisch op zijn, maar bovendien was in 1998 nog niet bekend dat hormoonsuppletie de kans op borstkanker vergroot, en had het in haar ogen dus alleen voordelen.

Het boek is sowieso verouderd, en dat is hartstikke jammer. Lopen is natuurlijk onverminderd goed en leuk, maar er staan bijvoorbeeld evenementen in en kleding en andere spullen en dat is na meer dan 20 jaar niet meer up-to-date natuurlijk. Het zou een ‘remake’ verdienen. De lay-out kan dan ook opgefrist, en mogelijk zou je nu ook net wat andere accenten leggen, en mogelijk ook iets minder juichend zijn over het gewéldige effect van lopen op de slanke lijn. 

Die remake verdient het omdat het een leuk boek is, met een boel praktische handvatten voor zowel beginnende als half-gevorderde loopsters.

Eén van de dingen die ik eruit oppik kwam uit wat onverwachte hoek: Switzer is niet bepaald dogmatisch over het dragen van een BH. Ik moest even grinniken als ze schrijft dat ze jarenlang had gehoord dat je een BH moest dragen, omdat anders je borsten ‘collapse and sag’. Niet alleen bij het hardlopen dus, hè, maar altijd.

Ik heb dat vroeger ook gehoord: als je geen BH draagt, gaan ze hangen. Terwijl ik altijd een hekel heb gehad aan het strakke gevoel van BH’s en ze alleen maar droeg – en draag – als het moest. Dat is wat Switzer ook zegt: ‘Whatever feels all right can’t be wrong’. Comfort op de eerste plaats.

Voor comfort draag ik een sport-BH bij hardlopen en spinning. En een gewone als ik netjes moet. Maar verder sport en leef ik liever zonder, met m’n cup A. En inmiddels kan ik echt wel stellen dat ze zeker niet ‘collapsed and sagged’ zijn.

Die bangmakerij noemt Switzer ‘puriteins’.  Ik denk dat dat inmiddels al heel feministisch gezien wordt, als je ziet hoe sexy én preuts jonge vrouwen tegenwoordig zijn.

Nou had Switzer trouwens nog geen beschikking over goede sport-BH’s – waar had ze die vandaan moeten halen, als vrouwen nog niet eens een marathon mogen lopen?

Gelukkig verbeteren sommige dingen wél. Nog steeds zijn vrouwen bij zware sportevenementen een kleine minderheid, en boven de 40 helemaal. Maar we mógen wel. Gelukkig maar.

 

Door |2020-02-25T20:16:14+01:0025 februari 2020|Loop, Vrouwensport|0 Reacties

Na bijna 5 jaar einde aan vage blessure

Het is met enige aarzeling dat ik dit schrijf – ik wil niet te vroeg juichen. Maar het lijkt er echt op dat ik nu eindelijk, na bijna 5 jaar, een punt kan zetten achter wat ik het ‘scheeftrekken’ kan noemen. Hieronder een soort procesverslag, met aan het eind de ‘lessons learnt’. Moraal van het verhaal: de aanhouder wint.

Het probleem: scheeftrekken bekken
Wat was het probleem? Welnu, nadat ik eerder al wat problemen met bekkenscheefstand had gehad die goed verholpen waren door manuele therapie met wat oefenen, trok er in mei 2015 iets scheef wat zich niet zo makkelijk weer liet verhelpen. Bovendien trok dat door, en trok het dus ook mijn bovenrug, schouder, nek en – uiteindelijk – elleboog scheef, alles aan de linkerkant. Daar ging van alles dan vast zitten (spieren? banden?), en daar zaten dan weer zenuwen in klem, met pijn en tintelingen tot gevolg, en soms ook pijn aan de gewrichten zelf – afgelopen september maakte mijn elleboog rare klikgeluiden. Soms deed zo’n beetje alles van top tot teen aan de linkerkant mee.

Iets meer in detail: dat scheeftrekken had voor mijn gevoel twee componenten, met een onduidelijke relatie (geen idee wat oorzaak en gevolg was):

  • Een mechanische, aan mijn gewrichten. Dus iets wat je bekkenscheefstand zou kunnen noemen, of iets met mijn heupgewricht, en uit het lood staande wervels. Op te lossen door de chiropractor.
  • Een subtielere, ongrijpbare component, die kwam en ging en die meer leek te bestaan uit een soort verhoogde spanning over, tsja, bindweefsel? Die veroorzaakte vaak het meeste ongemak, en was zo ongrijpbaar dat ik er bijvoorbeeld wel eens dagenlang last van had, en dan ineens liet het los en was het over (voorbeeld). Vanwege die vreemde grilligheid vermoedde ik op dit punt een relatie met hormonen/de overgang, ook een en al grilligheid de afgelopen jaren, maar daar heeft geen enkele deskundige iets mee gekund, en ik weet het zelf ook niet zeker.

Een oorzakelijke relatie met mijn activiteiten, sport of anderszins, zag ik niet. Soms werd het van fietsen beter, soms slechter, vaak veranderde er niets. Lopen idem dito, behalve dat het mogelijk wel iets erger werd in tijden van véél hardlopen. Het ontstond ook nog eens vaak ’s nachts, en dus buiten mijn beïnvloedingsmogelijkheden.

Het scheeftrekken beperkte me soms wel in het sporten. Alleen aan het begin was ik echt een tijdje geblesseerd, en had ik bij alle drie de sporten last. Ik durfde daar bovendien nog niet ‘doorheen’ te trainen, waar ik later ging ervaren dat het daar meestal niet slechter van werd. Het verraste me soms wel eens, dan had ik ’s nachts wakker gelegen van de pijn in mijn schouder, maar dan wilde diezelfde schouder gewoon wel urenlang op een fiets zitten, en daarna was het over – huh?

Vanaf augustus 2015 ben ik hooguit bij vlagen ‘geblesseerd’ geweest: ik liep twee keer mank van het beenlengteverschil, vorig jaar veroorzaakte het scheve lopen een dusdanige kuitblessure dat ik moest opgeven bij een halve marathon en een paar weken later idem dito van napijn van de chiropractor. Eén keer deed mijn lies bij het fietsen veel pijn, net in september ging zwemmen met m’n uit elkaar getrokken elleboog niet goed. Maar meestal kon ik dus wel gewoon alles, al was het wel regelmatig met ongemak – uit te houden, maar soms best heftig. Een tintelende hand of een zere nek bij het fietsen bijvoorbeeld, of coördinatieproblemen met m’n linkerarm bij het zwemmen, of links stijf lopen, zozeer dat buitenstaanders het soms zagen

In het dagelijks leven had ik vooral ongemak bij statische dingen: zitten, liggen, staan. Maar zelfs ook tijdens een middag intensief computeren trok het wel eens weg. Of niet – het was echt heel onvoorspelbaar.

De zoektocht: langs 14 deskundigen
Er was dus allemaal wel mee te leven, maar ik wilde er wel graag van af. Ik heb in de 4,5 jaar een heleboel deskundigen geraadpleegd:

  • Vijf fysio- en/of manuele therapeuten. De eerste twee fysiotherapeuten wisten het al gauw niet meer (al zaten ze achteraf gezien in de buurt qua diagnose, maar niet met de oplossing), volgens de derde had ik geen probleem, de vierde bezocht ik speciaal voor Krullaards Perfect Reset (waar het erger van werd), en de vijfde zag nog wel wat in een maandenlang oefenprogramma, maar dan mocht ik ondertussen niet hardlopen of fietsen. Dat leek me een al te grote gok, omdat ik toen al had ondervonden dat de meeste behandelingen níet tot structurele verbetering leidden.
  • Twee osteopaten, vooral voor de subtielere component. Daarvan voelde ik me kort erna meestal wel beter en sowieso wel lekker, maar de verbetering zette niet door. Opvallend vond ik ook dat ik zelf niet hoefde te oefenen ofzoiets en dat ze ook niet met een duidelijke diagnose kwamen.
  • Twee artsen: huisarts en sportarts. Had ik niets aan, behalve dat het fijn was om zeker te weten dat het geen slijtage of stressfractuur was.
  • Een podotherapeut – de zooltjes waren denk ik op zich goed als ik scheefgetrokken was, maar vanwege het grillige karakter van het probleem had ik niet de hele tijd hetzelfde beenlengteverschil. En dan nog was het symptoombestrijding.
  • Vier chiropractoren, althans, vier praktijken voor chiropractie; bij de laatste praktijk, Chiropractie Centraal, heb ik drie personen gezien, maar die werken samen en vervangen elkaar. Twee van die vier praktijken waren overigens Down Under.
    De eerste chiropractor, gewoon hier in Rotterdam, heeft me de afgelopen jaren mobiel gehouden door mijn bekken en aanverwanten recht te zetten. Met die erge liespijn bij het fietsen bijvoorbeeld was één bezoek genoeg. Soms ging het in twee of drie keer, dat leek steeds meer te worden, de napijn ook, het was duur en het kostte veel tijd, dus helemaal happy werd ik er niet van: het hield me op de been maar structureel loste het het niet op.
    Vandaar dat ik aan het begin van de zomer ben overgestapt naar Chiropractie Centraal. Ik heb toen meteen gezegd dat ik het graag écht zou willen oplossen, en daarover is vooral de tweede die ik zag, Joseph Coletta, toen met me mee gaan denken, later aangevuld door Shae Chapman. Dat bleek de goede weg te zijn, hieronder daarover meer.

Daarnaast heb ik in die 4,5 jaar ook heel veel geoefend: dagelijks losmaakoefeningen thuis en twee keer per week krachttraining, waarvan één keer in combinatie met BodyBalance. Ik heb gewerkt aan zo ongeveer alle spieren die te maken hebben met bekken, heup en onderrug: kracht, coördinatie en souplesse. Mijn core stability is veel beter nu dan in 2015 of dan ooit. Dat loste het niet op, maar nu heb ik er hopelijk wel baat bij. Het is in elk geval leuk om nu dingen te kunnen die ik vijf jaar geleden echt niet kon, vooral mijn (zware, lange) benen heffen: optillen voor buikspieroefeningen (zie de derde oefening op deze pagina) en zijwaarts voor de kleinere bilspieren (oefeningen 2 en 4 en ook 5 met zijwaarts uitstappen).

Echt duidelijke diagnoses heb ik in de loop der jaren niet gehoord. Niet meer althans dan iets wat het ongemak omschreef, of iets vaags met ‘disbalans’ en ‘overbelasting’ en ‘bewegingspatroon’. Aangezien het nogal fluctueerde, hoorde ik de ene keer ook iets anders dan de andere.

De oplossing: lies rekken
Okee, nu chiropractor Josephs oplossing. Hij stelde wél een diagnose: een syndroon dat hij vaker zag bij onder andere dansers en hardlopers – bij wie de de zware impact op heup en bekken een rol speelt. Het gaat om een chronische ‘impingement’ aan de rechter-achterkant van het heupbot in mijn bekken (de I van het S/I-gewricht), in samenhang met een een verkorting en te hoge spierspanning over de linkerlies. Dat houdt elkaar in stand.

In mijn eigen woorden: die liesspier trekt m’n S/I-gewricht uit het lood, en als dat uit het lood staat, verkort die lies nog verder. Dat S/I-gewricht is heel vaak gemanipuleerd, maar naar mijn lies had nog nooit iemand serieus gekeken en daardoor bleef het scheeftrekken maar voortduren.

Josephs voorstel, afgelopen zomer, was tweeledig:

  • Hij manipuleerde het S/I-gewricht, heel regelmatig, dus ik zat op een gegeven ogenblik elke week bij hem, ook als ik niet veel klachten had. Dat was volgens hem nodig om uit de vicieuze cirkel te komen. Een consult duurde meestal maar een minuut of 10 – even checken, even praten, even iets rechtzetten (nouja, dat is het dus niet, een chiropractor zet niks recht, maar zo’n manipulatie voelt wel zo en er zijn weinig goede andere termen voor). Het maakte soms een wat fabrieksmatige indruk, maar het was ook wel lekker efficiënt.
  • Ikzelf moest (en moet) die linkerlies rekken-rekken-rekken-rekken. Zie de foto’s. Minutenlang de vlinder-positie uit de yoga, liggend en zittend of iets half ertussenin, want bankhangend/TV-kijkend doet het ook prima, zeker als manlief zijn ene been op mijn linkerbeen legt voor de tegendruk (foto hieronder, gemaakt door Eric – dank). Want tien minuten tegendruk geven is anders best zwaar. Zo lang rekken zorgt voor ‘neuro-musculaire herprogrammering’, als ik het goed onthouden heb. Die lies moest leren die te hoge spanning los te laten.

Aan de slag. Het verbeterde meteen, maar het verslechterde ook weer, eerst toen ik rond Almere het stretchen wat had laten zitten, maar toen ik het weer oppakte, verbeterde het niet. Ik dacht opnieuw op een doodlopend spoor te zitten. Joseph had er wat peptalk voor nodig om de moed er bij me in te houden. Hij zei onder andere dat ik na dik vier jaar niet kon verwachten het probleem in een paar weken opgelost te hebben. Volhouden!

Dat heb ik gedaan – ik dacht: ik geef het een kans tot eind van het jaar. En vanaf half november ging het weer beter. Kort daarna had ik een keer bij het stretchen het gevoel dat er ineens diep in mijn heup iets losliet. Meteen had ik veel meer bewegingsvrijheid in mijn linkerheup – sindsdien gaat die vlinder veel makkelijker, ik kan er nu lang in blijven zitten.

Wel kreeg ik nog stevig last van zo’n beetje alle andere spieren rond mijn heup, dat was nog een maand lastig: die moesten kennelijk alleen maar wennen aan de andere stand. Op advies van Shae activeer ik nu nog steeds dagelijks een paar van de stabilisatie-spieren die ineens meer en ander werk moeten doen. Ik moest bovendien even kalm aan doen met hardlopen, maar sinds kerst gaat alles weer goed en heb ik nauwelijks meer last gehad. Bovendien beweeg ik soepeler, en dat merk ik onder andere aan mijn looptechniek: betere heupinzet. Ik rek die lies nog steeds heel regelmatig.

Lessons learnt: rondshoppende aanhouder wint
Het lijkt erop dat ik eindelijk een punt kan zetten achter 4,5 jaar vaag blessureleed, nouja, met wat onderhoud nog. Wat leer ik hiervan?

Het belangrijkste: het oplossen van een ‘vage’ blessure is een kwestie van rondshoppen. Ik heb het ook echt zo ervaren: de diverse (para-)medici runnen een eigen winkeltje, en in dat winkeltje kun je de oplossing die zij bieden krijgen. Dat werkt op twee manieren:

  • Per soort therapeut. Ga naar een fysioteherapeut en je krijgt een oefenprogramma. Ga naar de osteopaat en die manipuleert je organen. Ga naar een podoloog en je krijgt zooltjes. Ga naar een chiropractor en die manipuleert je gewrichten. Of dat de goede oplossing is, weet je niet – dat is maar afwachten. Er is al die tijd maar één iemand geweest die me een ander ‘winkeltje’ aanraadde: de chiropractor in Launceston raadde me zooltjes aan.
  • Binnen de therapiesoort. Of iemand de oplossing weet, is een beetje toevalstreffer. Als de ene fysiotherapeut/chiropractor/enzovoort het niet weet, is er een kans dat een andere het wél weet. Ze werken, kijken en denken behoorlijk verschillend. Eén van de fysiotherapeuten van hierboven geloofde bijvoorbeeld niet in S/I-problemen; het S/I-gewricht zou bij iemand van mijn leeftijd al vergroeid zijn. Volgens haar had ik ‘geen probleem’ en dat constateerde ze binnen twee minuten

Als een oplossing van zo’n winkeltje niet goed genoeg werkt, moet je dus verder gaan. En dat moet je zeker ook als de deskundige dingen gaat zeggen als ‘dan is het slijtage’ en ‘dit is echt heel raar hoor, een normaal gezond lichaam moet dit zelf kunnen oplossen’ ofzoiets – dat is allemaal paramedische taal voor ‘ik weet het niet’. Ik vond dat af en toe wel vervelend.

Al dat rondshoppen, dat vraagt vasthoudendheid en het kost veel tijd en geld. Ik ben niet aanvullend verzekerd, dat is een bewuste keuze, maar het betekende dat ik alles zelf heb betaald, en sowieso was nooit alles vergoed geweest. Chiropractie is in Nederland duur, omdat het als alternatief gezien wordt. Dat soort behandelingen kan lang niet iedereen zich permitteren. Dat betekent dus ook dat zo’n probleem als dit voor minder rijke mensen mogelijk niet oplosbaar is – die moeten er dus maar mee leren leven. Daarbij kostte het ook veel tijd: die eerste chiroprator zat op 45 minuten fietsen afstand, dus daar ‘even’ heen kostte me twee uur, en soms ging ik in één week twee keer. Ook dat kan niet iedereen.

Ik heb regelmatig gedacht: in een ideale wereld zou dit toch anders moeten kunnen dan met een langdurige, geld- en tijdslurpende zoektocht naar een toevalstreffer. Op z’n minst zou er meer interdisciplinair gewerkt moeten worden, lijkt me. Ik ben ook niet de enige met dit soort ervaringen, zo heb ik in de loop der tijd van lotgenoten vernomen.

Andere conclusies:

  • Ik ben bevestigd in mijn idee dat een beetje langdurig of ernstig probleem eigenlijk alleen maar is op te lossen als je er dagelijks aandacht aan besteedt. Dus met alleen eens in de twee weken naar een therapeut gaan, kom je er niet.
  • Oefenen loont dus, maar dan moet je wel goed weten wat je moet doen. Een algemeen programma ter versterking van mijn core deed het niet. Joseph gaf mij ook zo’n allround oefenprogramma, en dat kon ik scoren – op alle oefeningen scoorde ik ‘te makkelijk’ – het effect van al die jaren trainen. Dus dat was het probleem niet; kracht train ik sowieso vrij gemakkelijk bij. Al veel eerder hoorde ik van die eerste fysiotherapeuten dat ik juist moet oppassen met ‘krachtpatsen’. Het probleem zat hem inderdaad meer in souplesse, met rekken als oefening. Ik rekte mijn lies altijd al – eventjes, paar keer per week. Elke dag 10 minuten is andere koek. En als trainer onthoud ik hiervan dat core stability trainen heel gericht moet zijn!
  • Het kan ook nog steeds toeval zijn dat het nu beter is. Of toeval… ik had het er hiervoor over dat ikzelf een relatie met de overgang vermoedde. Die is langzaam-maar-zeker z’n grip aan het verliezen, of liever gezegd: ik word duidelijk weer stabieler. Misschien is de verbetering vooral een gevolg daarvan. Dat zijn van die dingen, die zal ik nooit weten. Het maakt me op zich niet zo veel uit – ik ben superblij dat het nu zo goed is!
Door |2020-02-09T14:51:54+01:009 februari 2020|Triathlon algemeen|3 Reacties

Powerstroker doet aan rotatie

M’n cursus powerstroke zit erop, vorige week was de laatste les, van acht. Ik heb veel geleerd, ik zwom bij die laatste les met meer spieren er actief bij betrokken dan ooit, en dat was pittig maar leerzaam. Voor mijn gevoel heb ik zo ongeveer opnieuw leren zwemmen deze winter en kan ik nu inderdaad veel meer ‘power’ genereren, althans, de bijbehorende kracht moet ik nog verder opbouwen, maar dat is een kwestie van trainen.

Voor mijn zwemtechniek waren er twee grote stappen vooruit, waarbij ‘rotatie’ in beide gevallen een rol speelt:

  • Verbeterde ademhaling: ik ben tweezijdig gaan ademhalen (standaard 1 op 3 maar het gaat nu naar allebei de kanten eigenlijk even makkelijk) door bij m’n ademhalen meer te roteren en daardoor m’n hoofd niet meer op te tillen, wat ik naar mijn voorkeurskant deed. Ik dacht al jaren dat ik ‘eigenlijk’ eens door de zure appel heen moest bijten en trainen op ademhalen naar de niet-voorkeurskant, dat heb ik nu gedaan, aangemoedigd toen bleek dat ik het eigenlijk naar die kant technisch beter deed. Ik wilde het sowieso omdat het soms in open water makkelijk kan zijn om de kant te kunnen kiezen, bijvoorbeeld bij golfslag uit één kant. En nu bleek ik er dus nog meer voordeel uit te halen ook. Het zwemt ook een stuk rustiger dan 1 op 2, merk ik.
  • Benutten van de rotatie bij de doorhaal, op twee manieren: door de catch te koppelen aan heupinzet, en door het uitduwen van m’n slag te richten op de plek waar m’n heup net is weggedraaid. Daardoor doet m’n romp mee aan de hele doorhaal – dat was voor mij totaal nieuw, dat je de rotatie zo kunt benutten, in plaats van dat je het alleen maar doet als een soort voorwaarde voor slag en ademhaling. Ik kom nu  makkelijker in m’n doorhaal over het dode punt tussen trek- en duwfase, daar waar ik altijd geneigd was om m’n elleboog naar achter te trekken. Ook het einde van m’n doorhaal is effectiever, maar daar moet ik wel nog verder op oefenen.

Daarnaast zijn we ook nog veel bezig geweest met de EVF, de Early Vertical Forearm, was ook nuttig, maar daarin zat voor mij niet de grote stap vooruit.  Wel waren er nog een boel andere puntjes op de i te zetten voor mij, zoals dieper insteken, m’n duim aan laten sluiten bij mijn hand.

Wat ik qua trainen ook nog wel interessant vond is dat we werkten met oefeningen op het droge en dingen als optrekken en -drukken aan de zwembadrand, alleen maar om bepaalde spieren te activeren. Dat werkte verrassend goed. Als je meteen daarna dan zwemt, doen die spieren ineens beter mee. Ik was toevallig met m’n chiropractor ook met dat activeren bezig, dus dat is een ontdekking: dat het werkt om bepaalde spieren vóór de beoogde activiteit apart wakker te schudden.

Ik vond het erg leuk en nuttig om zo een winter lang intensief met techniek bezig te zijn en nieuwe dingen te leren. Nu ben ik benieuwd wat het me op gaat leveren, en de eerste gunstige tekenen deden zich sinds vorige week al voor:

  • Vrijdag zwom ik ‘en passant’ m’n snelste 50 meter ooit: 2 seconden eraf, naar 46″.
  • Gisteren heb ik een CSS-test gedaan en daarin m’n beste resultaten ooit ongeveer geëvenaard (ik weet het niet heel precies): 400 meter in 7’41; 200 meter in 3’46.

Zo snel ben ik zo vroeg in het seizoen nog niet geweest, en dat zonder ook maar op snelheid of duur getraind te hebben – het was maandenlang alleen maar techniek. Ik ben nu benieuwd hoe het zich verder gaat ontwikkelen, want er is volgens mij op zich nog verbeterruimte op de langere afstanden, simpelweg door daarop te gaan trainen (rustige duur, lange intervallen op wedstrijdtempo).

Maar ik weet van eerdere jaren ook wel dat dat niet altijd lukt: die eerdere snelle CSS-tests waren uitschieters op gekke momenten; echt goed pieken met zwemmen is me nog nooit gelukt. Als ik in het triathlonseizoen dit tempo haal, ben ik dik tevreden, want dan zou ik sneller zijn dan ooit!

Door |2020-02-04T10:50:00+01:004 februari 2020|Zwem|0 Reacties

Gaat het eens over oudere vrouwen en sport, ben ik het zeer oneens

In de NRC van 9 januari stond een interview met Isa Hoes. De kop viel me meteen al op: ‘Ik doe niet aan stress’ – huh, alsof je dat zelf in de hand hebt, en mij lijkt het maar een saai leven, maar goed. Ik heb me wel vaker verbaasd over uitlatingen van Hoes; het boek van haar en Medina Schuurman over de overgang vond ik bijvoorbeeld tenenkrommend vanwege de persoonlijke meningen en ervaringen die als algemene waarheid en feit werden gepresenteerd.

En jahoor, ook in dit interview staat weer een passage waarin ik het hartgrondig oneens ben. Hoe is het mogelijk – wordt er eens iets gezegd over oudere vrouwen en sport, is het van dat niveau. Dit is het citaat:

Als je ouder wordt, moet je bijvoorbeeld anders gaan sporten, dat weten veel vrouwen niet. Krachttraining is goed voor de ouder wordende vrouw, maar vijf keer per week trainen zorgt voor stress en dat willen we juist niet.

Nog een keer met de woorden waar ik over struikel vetgemaakt, en daaronder licht ik toe waarmee ik het oneens ben:

Als je ouder wordt, moet je bijvoorbeeld anders gaan sporten, dat weten veel vrouwen niet. Krachttraining is goed voor de ouder wordende vrouw, maar vijf keer per week trainen zorgt voor stress en dat willen we juist niet.

Moet – wat mij betreft ‘moet’ een ouder wordende vrouw helemaal niets, en zeker niet op sportgebied. En ‘moeten’, hoezo dan? In wat eraan vooraf gaat, schemert door dat het gaat om ‘mooi blijven’ – is dat dan voor vrouwen het grote doel, waarvoor sporten ‘moet’? Is dat niet wat betrekkelijk, boven de 50 nog steeds zo geobsedeerd zijn door je uiterlijk en het schoonheidsideaal? Ik zou toch altijd zeggen: het begint met wat je wilt, als ouder wordende vrouw.

Anders – hoezo zou ik ‘anders’ moeten gaan sporten, weet Isa Hoes wat ik doe? Of wat andere vrouwen doen? En waar ik of zij misschien veel plezier aan beleven – oud mee willen worden?

Weten veel vrouwen niet – en Isa Hoes heeft wel de wijsheid in pacht? Nogal badinerend tegenover haar sexe-genoten, vind ik. Als ouder worden nou één voordeel heeft, is het immers juist toenemende wijsheid.

Krachttraining – Ah, dus we ‘moeten’ naar de sportschool? En andere vormen van sport zijn dus niet goed? Om maar iets te noemen: drie keer in de week rustige duursport helpt bewezen tegen stress, somberheid en dergelijke. Lijkt me toch ook zeer de moeite waard. Inderdaad wordt ouderen aangeraden om hun spieren te onderhouden, maar dat hoeft niet in de sportschool (zware boodschappentassen tillen kan ook) en het geldt voor mannen net zo goed. Maar nog veel belangrijker lijkt mij: doe qua sport en beweging iets wat je leuk vindt. Alleen dan houd je het vol, en consistentie in sport/bewegen is dé sleutel tot gezond blijven.

Goed – sowieso een problematisch woord, want wat is de norm? Opnieuw: om ‘mooi’ te blijven? Ik zou trouwens niet goed weten wat je daarvoor moet doen. Eén voorbeeldje: ik weeg nog steeds hetzelfde als altijd en ik heb loeisterke buikspieren. Desalniettemin kan ik mijn strakste broeken en rokken niet meer aan: mijn taille is weg en ik heb meer buik dan vroeger – typische gevolgen van de hormonale veranderingen waardoor het vet op andere plekken gaat zitten. Ik zou niet weten hoe je dat weg kunt sporten. Maar is het niet mooi? Dan zeg je dus eigenlijk dat elke vrouw boven een bepaalde leeftijd ‘lelijk’ is. Ik vind dat niet, hoor.

Vijf keer per week – wat mij betreft een volstrekt willekeurig getal. Ik heb op dit moment in een ideale moment 8 trainingen per week, verdeeld over 6 dagen (ik maak combi’s, doe twee dingen op één dag, en/of laat wat vervallen). De stadsfiets, goed voor 3-6 uur per week, reken ik dan niet mee. Te veel? Welnee, het zijn relatief korte trainingen op dit moment en met mijn trainingservaring is het prima te doen, alleen de planning is soms lastig. Als ik zie hoe sommige oudere vrouwen er alle kantjes van aflopen in de sportschool – dat kan enerzijds best zeven dagen in de week, maar anderzijds kun je het bijna net zo goed laten. Als je je tegen heug en meug naar de sportschool sleept als zijnde een ‘gevangenis’ (zoals ik eens een paar vrouwen in de kleedkamer hoorde zeggen), vind ik één keer per week eigenlijk al te veel. Als je, zoals veel bodybuilders, per training een andere spiergroep pakt, is vijf keer ook niet zo veel. Kortom: het hangt er maar vanaf. Goed of fout sporten zit niet in uren of aantallen trainingen. Wel in wat je doet en hoe je daar tegenover staat.

Trainen – In het verlengde van het vorige punt, want ja, wat is trainen dan? Jezelf naar de sportschool slepen? En zoja, voor een uurtje yoga of er anderhalf uur lang kogelhard tegenaan met gewichten? Of, zeg, een 6 uur durende fiets-duurtraining, zoals ik graag doe? Echt intensief trainen, hoeveel oudere vrouwen kunnen dat? Met andere woorden: ’trainen’ is een vaag begrip.

Stress – Over vage begrippen gesproken… Ja, trainen zorgt voor stress, dat is het hele idee ervan, want als gevolg van die stressprikkel verbetert je lichaam. Als onze lichamen voor één ding gemaakt zijn, is het wel daarvoor: de stress (adrenaline) van sport verwerken en er mooie dingen mee doen. Mits het trainen in balans is met rust en herstel. Dus stress? Ja graag! Mits goed in balans. Stress+rest=growth, om het in de woorden van Peak Performance uit te drukken. Zonder stress geen groei, geen effect van je sporten ook.

We – Ik zou zeggen: praat voor jezelf, Isa. Ik wil wél stress. Zie het vorige punt, en helemaal bovenaan: zonder stress word je leven saai en groei je niet meer. Ik wil niet langdurig te veel stress of te weinig rust – maar dat is iets anders.

***

Door stress alleen negatief te gebruiken en te koppelen aan sport boezem je vrouwen angst in. Die angsten zie ik terug bijvoorbeeld op overgangsforums, waar vrouwen beweren dat je in de overgang niet ‘mag’ sporten want sporten = stress en stress ‘moet’ je vermijden. Dat is gewoon onzin. Mogelijk is het wel stressvol om tegen heug en meug te proberen er jonger uit te zien dan je bent. Maar dat is een ander verhaal…

Door |2020-02-03T15:39:29+01:003 februari 2020|Vrouwensport|0 Reacties
Ga naar de bovenkant