Jaararchieven: 2025

De zwembad-cultuurshock

Ik ben hartstikke blij met het ‘nieuwe leven’ dat de verhuizing van april me heeft opgeleverd. Het gaat om het nieuwe huis (heerlijk), de andere omgeving (ah, die rust en ruimte!) en de snelle inburgering, maar er is meer veranderd. In het oude huis kon ik niet zwiften zoals ik nu doe bijvoorbeeld. En zo is er meer, ook op niet-sportgebied.

Maar er was de laatste maanden ook iets waar ik mee worstelde. Het lijkt net de laatste weken weer beter te gaan, maar vanaf de herfst heb ik best wel moeite gehad met de gang van zaken in de zwembaden. Vooral in dat van Kapelle, omdat ik daar het meest kom, maar in Goes had ik mijn slechtste ervaring.

Waar het om gaat is dat ik soms amper ruimte had om een beetje fatsoenlijk te zwemmen. Dat komt dan door een combinatie van drukte en grote snelheidsverschillen in de baan, of liever gezegd: het snelheidsverschil tussen mij en alle andere zwemmers. Ik ben regelmatig de enige snellere zwemmer geweest en dan bijvoorbeeld ook de enige borstcrawler. Dat vind ik nog steeds gek – dat heb ik in Rotterdam nooit zo meegemaakt, en ook in andere zwembaden niet. Waar zijn dan toch de andere snelle zwemmers?

Dus dan deel ik de baan met vier of vijf trage, breeduit zwemmende schoolslagzwemmers, en dat is hinderlijk. Hier is het dus druk als je de baan met z’n vijven of zessen deelt; in Rotterdam ervoer ik het als druk als we met het dubbele aantal in de borstcrawlbaan bezig waren. Een aparte borstcrawlbaan, daar doen ze hier niet aan, en dat kan ook niet als het om één zwemmer gaat, tegenover twintig schoolslagzwemmers. Dat snap ik wel, maar het gevolg is wel dat ik niet fatsoenlijk kan zwemmen.

Daar komt nog bij dat die schoolslagzwemmers frappant weinig rekening houden met een snellere borstcrawler. Nouja, ik moet zeggen: dat varieert, er zitten aardige mensen tussen. Maar ik heb sterke staaltjes meegemaakt. Die benen net iets minder ver uitslaan of even wachten bij het keerpunt – ho maar. Soms blijven ze zelfs gewoon naast elkaar zwemmen, al ouwehoerend. Ik meen soms zelfs een triomfantelijke of vijandige blik te zien.

Ik word er zelf af a-socialer van, merk ik. Ik bedoel: ik houd in principe rekening met m’n baangenoten. Maar als dat niet van twee kanten komt, haal ik ook wel eens hinderlijk in, moeten zij maar eens even in de remmen.

Die ene keer in Goes was het zelfs ronduit vijandig. Daar zwommen er twee pratend naast elkaar, soms bleven die rechts zodat ik er aan één kant langs kon, dan weer ging de een naar links en moest ik midden tussen ze door, en dat zag ik soms pas op het laatst – ik werd er gek van. Ik sprak ze aan en zou daarop langs de muur blijven, maar dat was al buitengewoon onvriendelijk van hun kant – ‘kun je niet kijken door dat brilletje van je dan?!’ Toen kwam er nog iemand bij, wel aardig overigens, maar dat maakte het nog lastiger. Toen nóg iemand, aan hem vroeg ik rekening met mij te houden, en zonder blik of woord prompt zwom hij weg, mij maximaal in de weg zittend. Toen ben ik maar vertrokken.

Ik heb nog even met de badmeester gepraat, ook om te checken of dat uur eigenlijk ook wel voor borstcrawlers was. Jawel, ik had het volste recht er te zijn. Hij wist trouwens precies over wie ik het had. Hij zei nog: sinds corona zijn de zwemmers een stuk minder bereid om rekening met elkaar te houden.

In Kapelle ben ik ook een keer weggegaan en heb ik een paar keer trainingen sterk moeten aanpassen en dan op hangen en wurgen volgehouden, waardoor het bepaald niet ontspannen was. Ook daar was een keer iemand onsympathiek (‘ja, dat gaat niet zo nu jij erbij bent’). In een andere variant zijn we met twee of drie snelle zwemmers in een baan bezig, en dan komt er een nieuw iemand aan, een heel trage schoolslagzwemmer, en die verkiest dan uitgerekend onze baan. Pfff…  En één keer ving ik van een paar banen verderop een flardje gesprek op over borstcrawlers ‘met zo’n trainingsschema’ – die moest je niet hebben in de baan. Nee, akelige mensen zijn we…

Het voelt af en toe alsof ik het rustige schoolslagfeestje kom verstoren. Het vijandige richting de ‘sterkere’ doet me op de slechtste momenten denken aan de oorlog op het fietspad tussen de racefietsers en de rest. Ik kan me natuurlijk wel voorstellen dat het prettiger is om met allemaal gelijkgestemden en even snelle zwemmers te zijn, maar zíj kunnen een baan opschuiven en daar treffen ze die, dan zijn ze van me af. Ik kan dat niet – dat is alleen maar een verplaatsing van het probleem.

In Kapelle is er sinds het begin van dit jaar een bordje ‘snelle baan’. Ik weet niet helemaal zeker of het effect heeft, dus of mensen zich er wat van aantrekken, en ‘snel’ is een relatief woord. Maar ik heb dus wel net de laatste paar weken redelijk rimpelloos kunnen zwemmen. Ik leer ook de momenten beter kiezen, al beperkt dat wel nogal het aantal mogelijke wekelijkse zwemmomenten.

Die gemoedelijke Zeeuwen, in het zwembad ondergaan ze een karakterverandering. Ik verlang dus nog echt wel eens terug naar de borstcrawlbaan van zwembad West. Dat had ik niet verwacht.

 

Door |2025-02-14T17:34:46+01:0014 februari 2025|Zwem|0 Reacties

Hardlooptraining geven: Annet verdient navolging

Ik had het op dit blog al een keer over Annet Steggerda, de 77-jarige die naar zilver en brons zwom op het WK voor masters. Ze is sindsdien meervoudig Nederlands kampioen geworden, met verbeteringen van de kampioenschapsrecords.

Alsof dat nog niet genoeg is, heeft Annet ook nog een ander bijzonder sportverhaal. Ze was jarenlang hardlooptrainer en, zo zegt ze, haar lopers hadden nooit blessures. Daar kijk ik meteen van op. Ik ben dus met haar en haar man Aart gaan praten over hoe dat kan. Bij een boel van wat Annet vertelde dacht ik: ‘maar dat is toch gewoon goede, procesgerichte training geven, waarom gebeurt dat niet vaker?’ maar ze ging ook nog wel verder dan dat. Hieronder lees je daarover.

Annet (rechts) aan het lopen in de Soestse duinen

Annet werkte vooral met beginnende lopers die fitter worden als doel hadden en lopers die terugkeerden van een blessure: “Als mijn lopers in drie maanden konden ‘hardlopen tot de brievenbus’, vond ik het geslaagd. De iets ambitieuzere groepsleden deden loopjes van drie tot vijf kilometer. Lang niet iedereen ging lopen voor hun lol. Zo kwam er eens een vrouw met een chagrijnig gezicht op de eerste Fitstart-training met de woorden ‘ik kreeg dit van mijn man’. Maar dat chagrijn verdween, hoor!”

Dat is misschien meteen wel het allerbelangrijkste: geen chagrijn, maar plezier. Dat stond in Annets aanpak centraal. Zo ging ze met haar groep lopen op mooie plekken, zoals in de duinen rond haar woonplaats Soest. die duinen zijn bekend van de Silvestercross, en dat is niet toevallig, want Annets atletiekvereniging, AV Pijnenburg, zit achter de organisatie daarvan.

Omwille van het plezier had Annet een voorkeur voor speelse oefeningen. Die omgeving leent zich daarvoor: lopen van boom tot boom, rondjes om een bosje, draaiend en keren rond de bomen, een heuveltje op via de moeilijke korte of de makkelijke langere route, stukjes door het zand. Dan verstopte ze bijvoorbeeld iets in het bos en moesten de lopers het lopend zoeken.

Ongemerkt zat er zo differentiatie in het programma, want de een liep meer dan de ander en de een koos de zwaardere of langere weg, de ander de lichtere of kortere. En dat was helemaal prima. Annet: “Dat maakt het voor lopers mogelijk om binnen hun eigen grenzen te blijven zonder dat dat opvalt, dus zonder dat je zichtbaar achterop raakt ofzo. Een van mijn lopers ging in een andere groep altijd te ver, zo ver zelfs dat ze aan het eind van de training altijd moest overgeven. Bij mij in de groep niet.”

Ook ongemerkt, dus zonder expliciete instructie, zat er zo loopscholing in de trainingen – altijd, want techniek vindt Annet belangrijk. Met een instructie als ‘kijk naar de bomen’ liet ze haar lopers rechterop en lichtvoetiger lopen. De lopers deden buikspieroefeningen zelfs – in het Soestse zand! Annet: “Nouja, dat hoefde niet – wie een hekel had aan zand aan hun kleren mocht uitwijken naar harde ondergrond. Zo is er altijd wel een mouw aan te passen”.

Annet zorgde ook voor de nodige bevestiging: ze deelde complimenten uit en zorgde ervoor dat haar lopers zelfvertrouwen kregen. Door alleen veilige oefeningen te laten doen, zodat iedereen erin kon slagen. Door niet zelf te helpen, maar wel de groep iemand te laten steunen die dacht iets niet te kunnen of te durven. En als die oefening dan lukte, mocht iedereen het weten: ‘Zie je wel, je kan het best!’

Zo kon de een na de andere loper iets waarvan die nooit had verwacht het te kunnen. Daarvoor moest Annet haar lopers wel goed kennen, en daar investeerde ze in. Ook in hoe zij waren als mens, dus hoe ze hen kon motiveren, hun weerstand overwinnen. Persoonlijke aandacht was daarvoor belangrijk: een verjaardag vieren, een gesprekje als het niet lekker ging… Ze liep niet voor niets altijd zelf mee, achteraan de groep. Dat is waar meestal de meeste zorg nodig is.

Annet vond ook haar voorbeeldrol belangrijk. In het voordoen van de oefeningen, in haar kleding, haar toewijding (altijd aanwezig, ruim op tijd) en haar positieve houding (‘Slecht weer? Daar maken we wat van!’)

Tot zover in het gesprek denk ik: wat ze beschrijft, is gewoon goede training geven. Het is een schoolvoorbeeld van procesgerichte training. Wat me de vraag doet stellen of haar aanpak ook geschikt zou zijn voor prestatiegerichtere lopers? Dat speelse bijvoorbeeld, past dat dan wel? Annet: “Deze manier van trainen is prestatiegericht, alleen anders. Niet met behulp van apparaten zoals een sporthorloge, maar juist met je eigen lichaamsgewaarwording, dus door je bewust te worden van je eigen lopen. En niet met een schema, maar uitgaand van het moment. Dat geeft minder controle, maar het is de beste manier om tot prestaties te komen – als je dat wilt.”

Daar kan ik me wel in vinden: plezier en prestatie gaan hand in hand, wat je voelt is belangrijker dan wat je meet, en goed training geven is gericht op het individu in het hier-en-nu. Hoe komt het dan toch dat dat zo weinig gebeurt, goed training geven? Ik ben zelf immers ook niet voor niets geen lid meer van een atletiekvereniging…

Annet als trainer

Het is vooral Annets man Aart, zelf geen loper, die daar een uitgesproken mening over heeft. Het beeld dat hij schetst, herken ik wel: “De typische trainer bij een atletiekvereniging is ‘baasje’: zelf een prestatiegerichte loper, vaak nogal een Einzelgänger, die zich wil doen gelden, iets wat hij misschien op z’n werk, in het dagelijks leven, niet kan. Of kon, want een groot deel is oud – ze weten van geen ophouden. En ze bemoeien zich overal mee. Ze zijn moeilijk te managen: elkaar aanspreken is lastig en er is geen enkele vorm van sanctie. Typerend is dat ze bij clubkampioenschappen zelf meelopen, in plaats van hun lopers te begeleiden. Sterker nog: ze verslaan dan hun eigen lopers. Ander zichtbaar verschijnsel: ze lopen bij hun groep standaard vooraan – daar waar Annet niet voor niets koos voor achteraan. Die trainers hebben soms niet eens in de gaten dat niet iedereen het bij kan houden. Zo branden ze hun lopers af. Voeg daarbij de moderne tijd met z’n nadruk op meten en technologie, en je krijgt een vorm van training waar getallen belangrijker zijn dan lichaamsbewustzijn. Precies dat deed Annet anders: het individu centraal, plezier hebben, je lichaam leren ervaren en dat gebruiken als basis voor de training. Dat gaat natuurlijk om iets heel wezenlijks. Het verschil ging steeds meer schuren; Annet is gestopt voordat dat tot een conflict kwam.”

Toch heeft Annet het eerst jaren kunnen doen, hoe zit dat? Ook daarover heeft Aart een mening: “Atletiekverenigingen zijn gaandeweg van karakter veranderd. AV Pijnenburg was ooit een echte vrijwilligersorganisatie. Maar de vereniging werd steeds groter, en die groei zat hem vooral in leden die alleen kwamen lopen en verder niet actief werden. Dat zette het vrijwillige karakter onder druk. Er vond professionalisering plaats, ook van de trainers: die moeten nu een opleiding volgen en hun certificering bijhouden. En ze krijgen een vergoeding, een paar euro per uur. Daar waar leden voor 150 euro per jaar kunnen lopen zo veel als ze willen. De trainers gingen dus steggelen om er een euro per uur bij te krijgen – maar dan nog blijft het bedrag zo laag dat het natuurlijk niet past bij de grote verantwoordelijkheid van het werk. Stel je bijvoorbeeld voor dat er iets misgaat met iemand in het bos.”

Daar heeft Aart wel een punt te pakken natuurlijk. Wat kun je vragen, wat kun je verwachten van trainers, vrijwillig of voor een babysit-uurtarief? Ik heb me dat zelf ook wel afgevraagd tijdens mijn jaren bij Rotterdam Atletiek, als ik ontevreden was: misschien verwacht ik te veel. Te veel verstand van zaken, maar ook te veel individueel maatwerk – ik voelde me regelmatig tot een soort eenheidsworst gemaakt binnen de groep. Dat kon ik dan zelf wel corrigeren, maar, vroeg ik me af, ben ik dan daarvoor lid van een atletiekvereniging, om daarbinnen toch vooral mijn eigen gang te gaan?

Annet ging juist in die individuele aanpak heel ver. Zo maakte ze bijvoorbeeld bij bijzondere gelegenheden zoals kerstmis voor elk van haar lopers een klein, persoonlijk cadeautje. Nou weet ik niet of dat echt nodig is, ik had me er misschien zelfs ongemakkelijk bij gevoeld. Dat er aan de aandacht, toewijding, omgaan met ‘moeilijke’ mensen en aan de tijd die je erin stopt een grens zit, dat snap ik van die andere trainers wel. Een enkele blessure en ook af en toe een ‘afhaker’ lijken me geen ramp. Maar plezier centraal, goed oefenen (ook met lichaamsbewustzijn), differentiëren, uitgaan van het moment – dat zouden toch meer trainers moeten kunnen?

 

Door |2025-02-21T17:31:25+01:0013 februari 2025|Extra|0 Reacties

Hardlooptraining geven: Annet verdient navolging

Ik had het op dit blog al een keer over Annet Steggerda, de 77-jarige die naar zilver en brons zwom op het WK voor masters. Ze is sindsdien meervoudig Nederlands kampioen geworden, met verbeteringen van de kampioenschapsrecords.

Alsof dat nog niet genoeg is, heeft Annet ook nog een ander bijzonder sportverhaal. Ze was jarenlang hardlooptrainer en, zo zegt ze, haar lopers hadden nooit blessures. Daar kijk ik meteen van op. Ik ben dus met haar en haar man Aart gaan praten over hoe dat kan. Bij een boel van wat Annet vertelde dacht ik: ‘maar dat is toch gewoon goede, procesgerichte training geven, waarom gebeurt dat niet vaker?’ maar ze ging ook nog wel verder dan dat. Hieronder lees je daarover.

Annet (rechts) aan het lopen in de Soestse duinen

Annet werkte vooral met beginnende lopers die fitter worden als doel hadden en lopers die terugkeerden van een blessure: “Als mijn lopers in drie maanden konden ‘hardlopen tot de brievenbus’, vond ik het geslaagd. De iets ambitieuzere groepsleden deden loopjes van drie tot vijf kilometer. Lang niet iedereen ging lopen voor hun lol. Zo kwam er eens een vrouw met een chagrijnig gezicht op de eerste Fitstart-training met de woorden ‘ik kreeg dit van mijn man’. Maar dat chagrijn verdween, hoor!”

Dat is misschien meteen wel het allerbelangrijkste: geen chagrijn, maar plezier. Dat stond in Annets aanpak centraal. Zo ging ze met haar groep lopen op mooie plekken, zoals in de duinen rond haar woonplaats Soest. die duinen zijn bekend van de Silvestercross, en dat is niet toevallig, want Annets atletiekvereniging, AV Pijnenburg, zit achter de organisatie daarvan.

Omwille van het plezier had Annet een voorkeur voor speelse oefeningen. Die omgeving leent zich daarvoor: lopen van boom tot boom, rondjes om een bosje, draaiend en keren rond de bomen, een heuveltje op via de moeilijke korte of de makkelijke langere route, stukjes door het zand. Dan verstopte ze bijvoorbeeld iets in het bos en moesten de lopers het lopend zoeken.

Ongemerkt zat er zo differentiatie in het programma, want de een liep meer dan de ander en de een koos de zwaardere of langere weg, de ander de lichtere of kortere. En dat was helemaal prima. Annet: “Dat maakt het voor lopers mogelijk om binnen hun eigen grenzen te blijven zonder dat dat opvalt, dus zonder dat je zichtbaar achterop raakt ofzo. Een van mijn lopers ging in een andere groep altijd te ver, zo ver zelfs dat ze aan het eind van de training altijd moest overgeven. Bij mij in de groep niet.”

Ook ongemerkt, dus zonder expliciete instructie, zat er zo loopscholing in de trainingen – altijd, want techniek vindt Annet belangrijk. Met een instructie als ‘kijk naar de bomen’ liet ze haar lopers rechterop en lichtvoetiger lopen. De lopers deden buikspieroefeningen zelfs – in het Soestse zand! Annet: “Nouja, dat hoefde niet – wie een hekel had aan zand aan hun kleren mocht uitwijken naar harde ondergrond. Zo is er altijd wel een mouw aan te passen”.

Annet zorgde ook voor de nodige bevestiging: ze deelde complimenten uit en zorgde ervoor dat haar lopers zelfvertrouwen kregen. Door alleen veilige oefeningen te laten doen, zodat iedereen erin kon slagen. Door niet zelf te helpen, maar wel de groep iemand te laten steunen die dacht iets niet te kunnen of te durven. En als die oefening dan lukte, mocht iedereen het weten: ‘Zie je wel, je kan het best!’

Zo kon de een na de andere loper iets waarvan die nooit had verwacht het te kunnen. Daarvoor moest Annet haar lopers wel goed kennen, en daar investeerde ze in. Ook in hoe zij waren als mens, dus hoe ze hen kon motiveren, hun weerstand overwinnen. Persoonlijke aandacht was daarvoor belangrijk: een verjaardag vieren, een gesprekje als het niet lekker ging… Ze liep niet voor niets altijd zelf mee, achteraan de groep. Dat is waar meestal de meeste zorg nodig is.

Annet vond ook haar voorbeeldrol belangrijk. In het voordoen van de oefeningen, in haar kleding, haar toewijding (altijd aanwezig, ruim op tijd) en haar positieve houding (‘Slecht weer? Daar maken we wat van!’)

Tot zover in het gesprek denk ik: wat ze beschrijft, is gewoon goede training geven. Het is een schoolvoorbeeld van procesgerichte training. Wat me de vraag doet stellen of haar aanpak ook geschikt zou zijn voor prestatiegerichtere lopers? Dat speelse bijvoorbeeld, past dat dan wel? Annet: “Deze manier van trainen is prestatiegericht, alleen anders. Niet met behulp van apparaten zoals een sporthorloge, maar juist met je eigen lichaamsgewaarwording, dus door je bewust te worden van je eigen lopen. En niet met een schema, maar uitgaand van het moment. Dat geeft minder controle, maar het is de beste manier om tot prestaties te komen – als je dat wilt.”

Daar kan ik me wel in vinden: plezier en prestatie gaan hand in hand, wat je voelt is belangrijker dan wat je meet, en goed training geven is gericht op het individu in het hier-en-nu. Hoe komt het dan toch dat dat zo weinig gebeurt, goed training geven? Ik ben zelf immers ook niet voor niets geen lid meer van een atletiekvereniging…

Annet als trainer

Het is vooral Annets man Aart, zelf geen loper, die daar een uitgesproken mening over heeft. Het beeld dat hij schetst, herken ik wel: “De typische trainer bij een atletiekvereniging is ‘baasje’: zelf een prestatiegerichte loper, vaak nogal een Einzelgänger, die zich wil doen gelden, iets wat hij misschien op z’n werk, in het dagelijks leven, niet kan. Of kon, want een groot deel is oud – ze weten van geen ophouden. En ze bemoeien zich overal mee. Ze zijn moeilijk te managen: elkaar aanspreken is lastig en er is geen enkele vorm van sanctie. Typerend is dat ze bij clubkampioenschappen zelf meelopen, in plaats van hun lopers te begeleiden. Sterker nog: ze verslaan dan hun eigen lopers. Ander zichtbaar verschijnsel: ze lopen bij hun groep standaard vooraan – daar waar Annet niet voor niets koos voor achteraan. Die trainers hebben soms niet eens in de gaten dat niet iedereen het bij kan houden. Zo branden ze hun lopers af. Voeg daarbij de moderne tijd met z’n nadruk op meten en technologie, en je krijgt een vorm van training waar getallen belangrijker zijn dan lichaamsbewustzijn. Precies dat deed Annet anders: het individu centraal, plezier hebben, je lichaam leren ervaren en dat gebruiken als basis voor de training. Dat gaat natuurlijk om iets heel wezenlijks. Het verschil ging steeds meer schuren; Annet is gestopt voordat dat tot een conflict kwam.”

Toch heeft Annet het eerst jaren kunnen doen, hoe zit dat? Ook daarover heeft Aart een mening: “Atletiekverenigingen zijn gaandeweg van karakter veranderd. AV Pijnenburg was ooit een echte vrijwilligersorganisatie. Maar de vereniging werd steeds groter, en die groei zat hem vooral in leden die alleen kwamen lopen en verder niet actief werden. Dat zette het vrijwillige karakter onder druk. Er vond professionalisering plaats, ook van de trainers: die moeten nu een opleiding volgen en hun certificering bijhouden. En ze krijgen een vergoeding, een paar euro per uur. Daar waar leden voor 150 euro per jaar kunnen lopen zo veel als ze willen. De trainers gingen dus steggelen om er een euro per uur bij te krijgen – maar dan nog blijft het bedrag zo laag dat het natuurlijk niet past bij de grote verantwoordelijkheid van het werk. Stel je bijvoorbeeld voor dat er iets misgaat met iemand in het bos.”

Daar heeft Aart wel een punt te pakken natuurlijk. Wat kun je vragen, wat kun je verwachten van trainers, vrijwillig of voor een babysit-uurtarief? Ik heb me dat zelf ook wel afgevraagd tijdens mijn jaren bij Rotterdam Atletiek, als ik ontevreden was: misschien verwacht ik te veel. Te veel verstand van zaken, maar ook te veel individueel maatwerk – ik voelde me regelmatig tot een soort eenheidsworst gemaakt binnen de groep. Dat kon ik dan zelf wel corrigeren, maar, vroeg ik me af, ben ik dan daarvoor lid van een atletiekvereniging, om daarbinnen toch vooral mijn eigen gang te gaan?

Annet ging juist in die individuele aanpak heel ver. Zo maakte ze bijvoorbeeld bij bijzondere gelegenheden zoals kerstmis voor elk van haar lopers een klein, persoonlijk cadeautje. Nou weet ik niet of dat echt nodig is, ik had me er misschien zelfs ongemakkelijk bij gevoeld. Dat er aan de aandacht, toewijding, omgaan met ‘moeilijke’ mensen en aan de tijd die je erin stopt een grens zit, dat snap ik van die andere trainers wel. Een enkele blessure en ook af en toe een ‘afhaker’ lijken me geen ramp. Maar plezier centraal, goed oefenen (ook met lichaamsbewustzijn), differentiëren, uitgaan van het moment – dat zouden toch meer trainers moeten kunnen?

 

Door |2025-02-21T17:33:38+01:0013 februari 2025|Loop, Trainer|0 Reacties

Limieten zijn (niet) voor iedereen

Aan mijn inschrijving voor de Line Crossers halve triathlon waar ik de vorige keer over schreef, ging nog wel even wat vooraf wat geleid heeft tot een aanpassing op hun website. Ik hoorde vorige week van het bestaan van die nieuwe triathlon via de nieuwsbrief van de NTB. Ik keek op de site en zag staan dat het een triathlon ‘voor iedereen’ was. ‘Klinkt goed,’ dacht ik. Ik zocht immers nog naar een mooi doel en het verhaal, het tijdstip en de plek van deze triathlon spraken me meteen aan. Ook de kleinschaligheid vind ik fijn, en het was nog betaalbaar bovendien.

Maar toen keek ik bij het parcours en toen zag ik staan dat de limiet voor het fietsen 3 uur was en voor het hardlopen 2 uur. Weg enthousiasme. Ik besloot er een mailtje aan te wagen en toen ontspon zich deze correspondentie tussen mij en penningmeester Dirk.

Ik:

Ik werd erg enthousiast toen ik gister in de nieuwsbrief van de NTB de Line Crossers triathlon aangekondigd zag staan: ik wilde komend seizoen een halve triathlon doen, de plek en tijd zijn ideaal, het is een mooi extra verhaal en er staat op de homepage dat het een triathlon ‘voor iedereen’ is. Ik ben een doorgewinterde triatleet en goede fietser, maar wel ook een vrouw uit de 50+-categorie.

Toen ik doorklikte naar de routes, ervoer ik wat daar stond dan ook als koude douche: 92 kilometer fietsen binnen 3 uur zou me misschien nog net lukken, maar vervolgens een halve marathon lopen binnen de 2 uur – no way. Mijn PR op de losse halve marathon is 1:58 en dat is van 10 jaar geleden.

Dus, helaas, dat ‘voor iedereen’ is toch niet voor mij, en ik ben niet de enige. Kijk maar eens in de uitslagen van brede halve triathlons zoals de Ironman 70.3, zou ik zeggen. Die van Knokke afgelopen jaar – in mijn leeftijdscategorie haalden 10 van de 14 deelneemsters jullie limiettijden niet.

Ik vraag me af of jullie die limieten echt menen. Zo ja, dan is jullie triathlon niet ‘voor iedereen’. Zo nee, dan is het jammer dat de tekst zo’n afschrikwekkend effect heeft. Ik zou dus zeggen: pas een van die twee dingen aan.

Dirk:

Hartelijk dank voor je bericht en interesse!

Helaas zijn we genoodzaakt de limieten te hanteren vanwege de verstrekte vergunningen en wegafsluitingen die we weer moeten opheffen op afgesproken tijdstippen. Dus helaas word je uit de wedstrijd gehaald wanneer de limiet niet gehaald wordt.

De tekst op de website hebben we aangepast, waarbij we uitleggen dat we genoodzaakt zijn limieten te hanteren en je een wat meer ervaren triatleet moet zijn. Dank voor de oplettendheid en het meedenken!

Ik:

Dank je wel voor je reactie. Fijn om serieus genomen te worden, minder leuk is dat ik dus niet mee kan doen. Dat is overigens, om er nog één ding over te zeggen, geen kwestie van gebrek aan ervaring: ik ga m’n 15e triathlonseizoen in. Ervaring is echter geen garantie voor snelheid. Sterker nog: op een gegeven ogenblik gaat ervaring bij wijze van spreken eerder averechts werken, door de stijgende leeftijd. Dus ik zou gewoon zeggen: deze triathlon is voor iedereen die die limieten kan halen.

Hij:

Vandaag hebben we als bestuur nog even contact gehad en we gaan de tijd voor het lopen met 15 minuten oprekken. We hebben het onderzocht en dit kan zonder dat het draaiboek daarmee helemaal de schop hoeft.

Ik:

Dat kwartier maakt voor mij wel uit, ja, ik slaap er nog een nachtje over. Nog één vraag: is het echt per onderdeel, die limieten, of gaat het vooral om in totaal onder de 6 uur 15 blijven? Bij zwemmen is de limiet immers juist wel ruim, en in totaal zou 6 uur 15 voor mij dus wel moeten lukken – lopen is mijn slechtste onderdeel.

Hij:

Gaat vooral om het totaal. Dus als je snel zwemt en fietst en veel marge over hebt, dan creëer je daar meer tijd door voor het lopen.

Ik:

Ah, dat geeft de doorslag – ik ga me inschrijven en verheug me al! Hartelijk dank voor het beantwoorden van mijn vragen.

Hij:

Super! Van harte welkom en we gaan er wat moois van maken!

Zo kwam het toch nog goed, en de homepage is inderdaad anders nu. De snelle en inhoudelijke reacties vond ik heel erg netjes, dat geeft vertrouwen. Ik zelf heb natuurlijk twee stokpaardjes bereden: pas op met ‘iedereen’ zeggen als het gaat om sportieve prestaties, en houd rekening met oudere sporters, vrouwen al helemaal.

 

Door |2025-02-06T12:39:31+01:006 februari 2025|Triathlon algemeen, Vrouwensport|1 Reactie

Het gaat lekker

Het is alweer even geleden dat ik hier wat postte, maar dat was typisch een geval van geen nieuws = goed nieuws. Het gaat al een tijdje best wel lekker allemaal:

  • Met stip op 1 staat het hardlopen. Ik heb een heleboel leuke loopjes gedaan (gemiddeld elke week 1), gestaag kunnen opbouwen tot 21 kilometer (ging zeldzaam goed, blij mee – mijn duurlooptempo is gezakt, ik loop onstpannener, en ik denk dat dat zijn vruchten afwerpt), en er komt af en toe ook weer een beetje tempo in. Apotheose tot nu toe was de Midwinter Halve Marathon in Cadzand van afgelopen zondag: lekker gelopen en bij mijn huidige vorm ook in een goed tempo, op een zwaar maar werkelijk schitterend parcours in dito weer. Genoten – en dat is voor mij op een halve marathon wel eens anders! Op de foto van de organisatie ziet het er overigens anders uit, maar verkijk je daar niet op – er riep iemand, dat bleek de fotograaf te zijn, ik tuurde in zijn richting maar werd verblind door die heerlijke zon.

    Let ook nog even op: rechts achter mij zie je over de duinen heen nog net de vage contouren van ‘de overkant’ – Vlissingen. Ik heb enorm lopen genieten van hoe mijn geboorteplaats lag te blinken in de zon. Ik dacht nog: zo is het de mooiste stad van Nederland (maar vergis je niet: het is een stad met twee gezichten – zie dit recente voorbeeld).
  • Fietsen staat nog even een beetje in de wachtstand, al lukt het me de meeste weken wel om zowel een duur- als intervaltraining op Zwift af te werken. Dat blijft onverminderd leuk. Eigenlijk is het nog leuker geworden zelfs, want ik heb voor mijn verjaardag een iPad gekregen en daarop draait Zwift beter en is het beeld groter en helderder. Ondertussen popel ik wel van verlangen naar fietsen in de lentezon.
  • Zwemmen zit eindelijk weer in de lift. Aan het eind van 2024 had ik wat frustratie omdat progressie uitbleef en ik dus de in de loop van dat jaar kwijtgeraakte snelheid maar niet terugvond. Daarnaast had ik wat zwembadergernissen – een heuse cultuurshock tussen de Randstad en Zeeland, daarover een andere keer meer. Maar sindsdien is er wel wat progressie gekomen toch, en bovendien ben ik vrijdag begonnen met een  cursus bij Zwemanalyse in Goes. Ik dacht al dat het de hoogste tijd was dat er weer eens iemand naar mijn techniek keek en dat bleek meteen al de moeite waard. We zijn bij de gevorderden met een groepje van drie en de persoonlijke aandacht is precies wat ik nodig had.

Bovendien is mijn seizoen aan het uitkristalliseren. Ik was zoekende sinds ik van de afgelasting van de Radweltpokal had vernomen. Ik had ook even wat tijd nodig om me neer te leggen bij het ontbreken van een vervangend fietsdoel. Zodoende kwam er ruimte voor een andere invulling dan de afgelopen twee jaar: triathlon wordt weer het belangrijkste, althans qua wedstrijdsport, en mijn piek gaat vroeg in het seizoen liggen. Tussen 29 mei (Hemelvaartsdag) en 21 juni doe ik kort na elkaar vier wedstrijden, waarvan de nieuwe halve triathlon ‘De Line Crossers’ het hoofddoel wordt. Het is fijn om dat helder te hebben. De andere drie zijn Dordtse Biesbosch, Stein en Oud Gastel 750.

Die halve is een ambitieus doel gezien de tijdslimieten, maar dat is okee. Ik hoop namelijk eindelijk eens een halve triathlon te doen in goede vorm. Ik heb er eigenlijk maar één gedaan en toen voelde ik me die dag wel goed en ik was ook tevreden, maar als ik terugkijk denk ik: ja, dat was ‘goed’ naar omstandigheden in de maanden ervoor, waarin ik twee keer ziek was en de laatste heftige vlaag overgangsellende had. Maar ook als ik de ‘Mitteldistanz’ meetel was ik nooit in goeden doen. Ik denk nog steeds: het zou moeten kunnen, rond de zes uur, als het eens meezit. Daar ga ik voor! In elk geval sneller dan die 6:08 uit 2019. Mijn huidige lopen geeft goede moed.

Na 21 juni gaat het vizier dan wel op het fietsen, met een fietsvakantie in het verschiet. Ik heb er zin in!

 

 

Door |2025-02-04T15:38:45+01:004 februari 2025|Fiets, Loop, Triathlon algemeen, Zwem|0 Reacties

In het FD

In het weekend-magazine van het Financieele Dagblad van afgelopen zaterdag staat een interview met mij! Online staat het hier, maar wel achter de betaalmuur. Het is een van drie interviews over de vraag of er zoiets bestaat als ’te fit’ zijn, oftewel, in mijn woorden: over de grens tussen gezond en ongezond sportgedrag.

Ik vertel erin over de periode dat ik me, achteraf gezien, te zeer vastklampte aan het sporten, nu bijna tien jaar geleden. Het was de periode in de overgang dat ik heel slecht sliep, regelmatig maar twee uur per nacht. Ik zag daardoor m’n leven afbrokkelen – ik had moeite met m’n werk, ik kon niet mee autorijden, niet meer naar culturele dingen, ik zakte weg in somberheid en was voor mijn gevoel alleen maar aan het vechten tegen het slaapgebrek. Behalve als ik sportte. Dat moest en zou dus ook doorgaan, ook al kon ik niet meer uit mijn ogen kijken. Achteraf gezien ging ik daarin te ver –  net een klein beetje. Ik bedoel: het heeft niet tot schade geleid, het heeft me ook veel opgeleverd, waaronder dat ik er veel van heb geleerd, voor mijzelf (uiteindelijk kwam de benodigde mildheid wel) en voor anderen – ik ben niet voor niets als schrijver en als begeleider veel bezig met sporten in de overgang. Ik vind het hooguit achteraf stom van mezelf, en ik zou benieuwd zijn wat er was gebeurd als ik ook die laatste strohalm had durven loslaten. Van de tijd van mijn burn-out (1998) weet ik wel dat dat uiteindelijk positief uit kan pakken.

Ik vond het best spannend om mee te werken aan het artikel, omdat ik me niet als zwaar doorgeslagen sporter wil presenteren. Dat is geloof ik wel gelukt. Tenminste, ik zie de quote die is uitgelicht als geuzendaad en iets waar anderen een voorbeeld aan kunnen nemen en niet als doorgeslagen:

Tegen opdrachtgevers zeg ik wel eens dat ik niet kan. Zij hoeven niet te weten dat ik dan in het zwembad lig.

Gister kon m’n ene opdrachtgever daar hartelijk om lachen. Wij volgen elkaar op Strava, dus ik heb sowieso niets te verbergen.

De foto bij het artikel is hartstikke mooi geworden. Als ik hem zelf krijg, ga ik vragen of ik hem hier mag plaatsen.

 

Door |2025-01-08T10:50:49+01:008 januari 2025|Triathlon algemeen, Vrouwensport|1 Reactie

Zeeuws dippen

Vandaag is wel een mooi moment om het te hebben over koudwaterzwemmen. Ik heb namelijk gister voor het eerst ooit meegedaan  met een georganiseerde nieuwjaarsduik! Samen met manlief en onze buren, erg gezellig. Het werd nog even lastig natuurlijk vanwege alle afgelastingen, waaronder die in Wemeldinge. Die in Kortgene ging wel door: het Veerse Meer is wat rustiger en dat strandje ligt vrij beschut. Het was heel grappig: je kon een borreltje krijgen bij de duiksteiger (achterop de foto als je de link hiervoor opent), maar daarvoor moest je precies wel helemaal door – in water van 7 graden.

Als dip was het voor mij een eitje. We konden ons namelijk omkleden in een tent met een beetje verwarming, en ik kon niet veel verder zwemmen dan een  paar slagen terug na dat borreltje, dus het was heel kort. Zo’n duik is dan ook iets heel anders dan dippen, dat viel me wel op: bijna iedereen rent als een gek het water in, en er zo snel mogelijk weer uit, al dan niet na dat borreltje – velen keerden al eerder om. Je zo druk maken  is juist níet de formule voor een succesvolle dip, en het idee daarvan is ook dat je de kou ‘omarmt’, niet zo snel mogelijk weer achter je laat (zie de mentale lessen van vorig jaar – dat leerproces zet zich dit jaar voort).

Manlief en ik deden het daarom wat kalmer aan: rustig erin lopen, geleidelijk door. Ik was ook op het laatst uit de tent gekomen, en zodoende zagen we elkaar pas in  het water. Dat moment is toevallig net vastgelegd op de foto (facebook camping Paardekreek – kan even geen linkje maken). Ik heb het uitgeknipt, je moet goed kijken, en dan zie je achterin links (ik, zwart badpak) en rechts twee mensen naar elkaar kijken. Ik ben ook nog een beetje te onderscheiden door mijn donkerdere muts – ik wilde geen sponsor-muts op omdat er geen vegetarische erwtensoep was:

We liepen daarna naar elkaar toe en haalde in de ‘achterhoede’ allebei een borreltje. Als stormachtig heb ik het niet ervaren, en heel koud dus ook niet.

Ik vond het erg leuk om te doen. Met onze buren, in het Veerse Meer – ons nieuwe Zeeuwse leven, zo noem ik dat wel eens. Het openwaterzwemmen is hier sowieso anders dan in Rotterdam. Het grote verschil is dat ik daar het water om de hoek had (Schie) en hier op 5,5 kilometer afstand (Oosterschelde, strandje Wemeldinge). Dat heeft twee consequenties:

  • De temperatuur bij het omkleden is veel bepalender voor het ervaren van kou dan de watertemperatuur. Me omkleden deed ik in Rotterdam binnen, thuis – een paar tellen na de dip stond ik onder m’n eigen warme douche. Op het strand is geen beschutting, dus ik kleed me nu om vol in de elementen. Dat maakt veel uit. Ergens in oktober gingen manlief en ik dippen en dat is tot nu toe de koudste van allemaal geweest: het water was nog 14 graden maar er stond een ijzige wind op het strand en de gevoelstemperatuur lag onder nul.Vorige week, op eerste kerstdag, was het water 7,5 graad, maar er stond nauwelijks wind en de dijk brak die nog ook, dus dat was eigenlijk heel makkelijk, in een rustige, grijze Oosterschelde:
    De kou bij het omkleden maakt dat ik korter dip dan in de Schie. Vorige week 90 slagen, ervoor was het minder. Dat is 1 à 2 minuten. Ik vind het best. Ik word ondertussen ook handiger in me omkleden: sneller en ’tactischer’ (kledingkeuze, volgorde).

 

  • Ik kan de dip opnemen in een rondje lopen, alleen of met manlief. De combinatie van hardlopen en dippen is populair, onder andere door de promotie via Sportrusten. Het blijkt inderdaad een geweldige combi te zijn. Het zwemmen gaat makkelijker als ik al ben warmgelopen: ik neem de hardloopwarmte mee het water in. Naderhand loop ik me weer warm, tot in de puntjes van mijn lijf – dat duurt wel een kilometer of 5, mijn tenen zijn weer warm als ik in Kapelle aankom. Het lopen voelt dan bovendien heel lekker, met de post-dip-kick, zelfs als het van dat grauwe weer is als vorige week:

    Het is een ongeëvenaard gevoel: na zo’n dip voel ik me onoverwinnelijk en voelt mijn lijf energiek en fris. Dat maakt de langere duurlopen, anders altijd nogal taai voor me, een feest. Ja, het is doorbijten, maar enorm de moeite waard. Het is sowieso die kick waar ik het voor doe, en daarin kunnen hardlopen blijkt heerlijk. Ik bedoel: ik heb geen idee of het gezondheids- of andere effecten heeft, een zo’n korte dip per week, maar de kick verzoent me extra met die moeilijke winter – het kan alleen dan! (Er was gister een documentaire over winterzwemmers op TV – erg leuk, alleen dacht ik wel: ‘je kan ook best dippen zonder psychische problemen, hoor’ – want er kwam nogal wat voorbij).

Andere verschillen met de Schie zijn ook nog dat het water zout is, het uitzicht weids en dat de temperatuur minder fluctueert, allemaal dingen waar ik erg van geniet. Ik wacht nog op het spotten van m’n eerste bruinvis!

Tot slot nog een klein praktisch dingetje over de hardloop-dip-combi. Ik had me het hoofd gebroken over hoe dat dan moest met sport-BH voor de terugweg, want die krijg ik onmogelijk weer aan met koude handen over een nat lijf, maar de oplossing blijkt simpel: hem aanhouden. Ik trek dus bij zo’n loop-dip-combi geen badpak aan, maar zwarte sport-BH en dito elastische onderbroek, zodat het er op afstand een beetje bikini-achtig uitziet (zie de kerstfoto hierboven). Na het zwemmen trek ik wel een droge onderbroek aan, maar de sport-BH verdwijnt gewoon onder mijn kleren. Dat gaat prima: het is op de terugweg niet koud.

 

Door |2025-01-02T12:27:19+01:002 januari 2025|Loop, Zwem|0 Reacties
Ga naar de bovenkant