Vrouwensport

Meer wormen uit het blik

Ik heb gister Vrouwendag gevierd door een webinar bij te wonen van The Well, een groep van drie Engels vrouwen die als missie hebben om gezondheid en sport van vrouwen écht serieus te nemen: ‘health and training through a female filter’.

Het webinar heette ‘Train like a woman’, het was gratis want duidelijk bedoeld als smaakmaker voor het betaalde werk. Daardoor was het wat vluchtig, met een heleboel thema’s in precies een uur. Het deed zeker naar meer smaken. Sowieso heerlijk dat het eens ging over échte vrouwenzaken, en niet over de cliché-thema’s zoals roze sportkleding, lippenstift, kletsen met je vriendinnen, shoppen en afvallen.De drie vrouwen achter The Well, plaatje van hun websiteAan het eind van het webinar riepen Bella Smith, Baz Moffat en Emma Ross op tot het openen van de ‘can of worms’: het doorbreken van het taboe op vrouwenzaken waar het meestal niet over gaat: hormonen, menstruatie, zere borsten, de overgang, enzovoort. Ik heb op dit weblog regelmatig al wat wormen uit het blik gelaten door open te zijn over de overgang (voorbeeld) en andere vrouwenzaken (voorbeeld), en ik ervoer het webinar dan ook als inspiratie om dat vooral te blijven doen. Opdat meer vrouwen kunnen sporten, kunnen genieten van sport en optimaal kunnen presteren.

Dat dat nodig is, bleek maar weer eens uit een leuke vraag die de vrouwen aan de deelnemers stelden: als je met een blessure naar de fysiotherapeut ging, hoe vaak heeft die dan gevraagd in welke fase van je menstruatiecyclus je zit? Want ja, dat maakt uit, bijvoorbeeld voor kruisbandblessures. ‘0’, dacht ik meteen, en dat gold voor bijna iedereen. Tsjonge.

Ik zat ondertussen te denken dat ik eigenlijk wel een cijfer onder 0 had kunnen geven, want ik heb bij mijn langdurige heup-bekken-scheeftrekblessure regelmatig naar voren gebracht dat ik dacht dat de woelige overgangshormonen daar een rol in speelden, en daar reageerden de meesten zo op dat ik het gevoel kreeg inderdaad een worm uit een blik te hebben gelaten: dat ik iets taboes te berde bracht. Of ik dacht: ze hebben geen idee. Dat is hen niet eens aan te rekenen: ze hebben er afgerond niets over geleerd. De ‘knowledge gap’ is reusachtig, zo werd ook gister betoogd.

Ook ik heb duidelijk nog een boel bij te leren, en ik overweeg dan ook om meer te gaan doen bij The Well. Bijvoorbeeld over de bekkenbodem, want op dat punt viel ik bijna van mijn stoel: de helft van alle vrouwen heeft last van urineverlies tijdens het sporten. Ik had daar wel eens iets over zien staan, maar ik had dat nooit serieus genomen, het er nog nooit met een andere vrouwen over gehad – ik snijd het zelf niet aan, want ik heb er geen last van. Het lijkt me heel vervelend. Het is zeer zeker niet alleen iets van oudere vrouwen of na een bevalling – en het is niet normaal: een ‘lekkende’ bekkenbodem is een signaal dat er iets niet klopt. Vrouwen zitten er soms zo mee kunnen dat het hun presteren beperkt en zelfs dat het ze van sporten afhoudt. Net als menstruatieklachten en zere borsten trouwens.

Dat je dingen die niet kloppen serieus moet nemen, dat hoorde ik gister met veel plezier aan. Een paar jaar geleden was ik geshockeerd toen ik leerde hoe veel fietsters met gigantische zadelpijn en zitvlakproblemen kampen. Ook dat is niet normaal – en vaak zijn er oplossingen voor. Als je het maar durft aan te snijden.

Als je die wormen maar laat ontsnappen dus. Goed hoe zeer de Well-vrouwen dat benadrukten: dat er veel te vaak wordt aangenomen dat vrouwenkwaaltjes ‘erbij horen’. Grappige vergelijking: als je uit je oor zou lekken, zou je trainer je meteen naar de dokter sturen. Maar als je uit je blaas lekt, krijgt dat niet eens aandacht. Of als je door menstruatiepijn 4 dagen per maand niet kan trainen (komt voor!) – om elke andere oorzaak zo veel dagen missen is ook reden om naar de dokter te gaan.

Over de mate waarin typisch vrouwelijke problemen oplosbaar zijn, waren de spreeksters zeer positief, maar ze werden niet heel concreet. Bijvoorbeeld: veel sporters met een lastige menstruatiecyclus reguleren die met de pil. Maar over de pil waren de drie vrouwen niet bepaald enthousiast: je bent dan het signaleringssysteem van een natuurlijke cyclus kwijt (belangrijk om te weten of je jezelf niet over de kling jaagt qua trainen en/of diëten) en bovendien beïnvloedt de pil je prestatievermogen – het kan wel tot 7% van je VO2Max schelen. Dat wist ik ook weer niet – schokkend, als je ziet hoe veel vrouwen de pil slikken.

Maar wat dan wel, geen idee. Ook over de overgang ging het niet heel concreet, ondanks dat een paar deelneemsters in de chat aangaven daar grote problemen mee (gehad) te hebben. Nou goed, dat kan ook niet allemaal in een smaakmaker natuurlijk.

Wel vond ik goed dat ze waarschuwden tegen al te simplistische oplossingen, bijvoorbeeld via apps. Wat ik ook heel vaak roep: individuele verschillen zijn te groot om je doen en laten te kunnen laten bepalen door een algoritme.

Aan de andere kant zijn er ook wel simpele oplossingen. Dameskleedkamers voorzien van vuilnisbakken en een kastje met tampons en maandverband bijvoorbeeld. Ik hoorde met genoegen aan hoe sommige clubs het tenue van de vrouwenteams zo hebben aangepast dat de speelsters donkere broeken dragen. Ik kan me herinneren dat ik een paar jaar geleden wel eens met afgrijzen heb gezien hoe sommige profwielrensters in witte broeken rondreden. Je moet wel een reusachtig voorspelbare en lichte menstruatie hebben om je daar veilig in te voelen. En de zorg om doorlekken weerhoudt je ervan om op de toppen van je kunnen te presteren.

Want ja, ook al doe je aan topsport, een gezond vrouwenlichaam wordt ongesteld. Ook al zijn er vrouwen die niet meer menstrueren en toch topprestaties neerzetten, dat is niet normaal en niet gezond. De drie vrouwen stelden over voeding en lichaamsbeeld vooral enkele vragen, onder andere over waar je je informatie vandaan haalt en hoe zich dat verhoudt tot wat je in de spiegel ziet en hoe je je werkelijk voelt. Om zo’n complex en groot thema in een paar minuten aan te snijden vond ik dat wel een aardige oplossing.

Ik heb al een boel onderwerpen aangestipt, er waren er nog meer. Sport-BH’s, psyche/hersenen, de onderzoekskloof (dus dat het meeste sportwetenschappelijke onderzoek onder mannen plaatsvindt c.q. dat de hormooncyclus daarin als probleem of uitzondering gezien wordt, in plaats van als gegeven voor de helft van de mensheid), slaap, puberteit, zwangerschap en bevalling en mogelijk heb ik ook nog wel wat gemist, want het ging razendsnel en het was alleen luisteren (alleen pratende hoofden op Zoom) en af en toe was ik even bezig met mijn aantekeningen of in gedachten over wat het allemaal opriep (waar haal ik eigenlijk mijn voedingsinformatie vandaan?)

We waren met een paar honderd deelneemsters en een paar mannen, interactie was alleen via de chat, en het was na precies een uur afgelopen. Wat ik toen enorm miste, was dat wat je doet als je ‘live’ samen een zaal uitloopt: nog even napraten, ervaringen uitwisselen, babbelen, contact leggen – wat nu al een jaar helemaal weg is. Frappant genoeg heb ik precies dat er vannacht bij gedroomd: ik stond in de rij voor het koffie-apparaat met een paar jonge vrouwen na te praten. Zo veel indruk had het webinar wel gemaakt!

 

Door |2021-03-09T09:44:15+01:009 maart 2021|Vrouwensport|0 Reacties

Blessures als levenskunst

Ik ben alweer een gaaf boek verder: Rebound. Training your mind to bounce back stronger from sports injuries, van sportpsycholoog Carrie Cheadle, van wie ik eerder een goed boek las over mentale training, samen met journalist Cindt Kuzma 

De invalshoek ervan is herkenbaar voor elke sporter die wel eens geblesseerd is geweest: dat is ook een stevige mentale uitdaging. Om maar eens wat te noemen: van een blessure kun je ontzettend chagrijnig worden, het kan veel vasthoudendheid vragen om een oplossing te vinden, je moet pijn verdragen en oefeningen doen die je helemaal niet leuk vindt, en als je weer hersteld bent, kun je angst hebben om opnieuw geblesseerd te raken. Ik herken dat allemaal.

Dit boek gaat precies daarover: waar loop je als geblesseerde sporter allemaal tegenaan, anders dan het puur medisch-lichamelijke traject? Het is een werkboek, vol met oefeningen waarvoor de bijbehorende website ‘worksheets’ biedt.  De theorie is vrij beperkt maar wel terdege onderbouwd, en verder maken ervaringsverhalen een groot deel ervan uit. Die zijn sowieso interessant om te lezen, maar ze hebben ook nog als speciaal doel om duidelijk te maken dat je als geblesseerde sporter niet alleen bent – want dat kun je je wel voelen, als je bijvoorbeeld je sportmaatjes niet meer ziet. ‘You are not alone’, is een belangrijke boodschap.

De andere boodschap is dat je vaardigheden kunt aanleren en benutten die je helpen met de emotionele kant van geblesseerd zijn, en met veel meer dan dat. Ik dacht het al de hele tijd tijdens het lezen en aan het eind stond het er ook letterlijk: het gaat om veel algemenere en essentiële vaardigheden dan alleen voor geblesseerd zijn. Dit gaat helemaal om levenskunst.

Levenskunst in de zin van: Kunnen rouwen om verlies, zonder helemaal bij de pakken neer te gaan zitten. Voelen wat er is, je eigen emoties herkennen. Weten dat elke emotie tijdelijk is. Onderscheid maken tussen waar je wel en geen controle over hebt. Hulptroepen kunnen inroepen en daar goed mee communiceren. Doelen kunnen bepalen – en bijstellen. Eerlijk zijn tegenover jezelf. De projectie van anderen kunnen herkennen en daar goed mee omgaan. Negatieve gedachtetreinen kunnen stoppen. Geduld betrachten. Pijn kunnen verdragen en onderscheid kunnen  maken tussen pijn die okee is en waar je echt wat mee moet. Je aanpassen. In het hier en nu zijn. Je aandacht richten. Verschillende coping-strategieën aanwenden. Loskomen van je eigen ondermijnende gedachten. Realistisch blijven én hoopvol.

Dit is al een heleboel en het is nog niet eens alles. Dit boek neemt de mentale kant van blessures hartstikke serieus. Daarin is het – bij mijn weten – uniek. Dat heeft ook echt z’n plek. Maar het is dus wel ook heel veeleisend. Je ‘moet’ heus niet alles uit het boek doen, je kunt er vrijelijk uit kiezen. In dat opzicht is het een goudmijn. Er kan hooguit nog een laagje Amerikaans optimisme en maakbaarheidsgeloof af. Het is wel wijs, het is geen simplistisch maakbaarheidsverhaal, er komen ook sporters in voor bijvoorbeeld die na hun blessure echt niet meer konden wat ze voorheen konden, in een rolstoel terechtkwamen bijvoorbeeld. Maar uiteindelijk ‘slagen’ ze wel allemaal.

Het enige echte minpunt vind ik dat de voorbeelden nogal eenzijdig zijn. Het gaat namelijk alleen maar om echte toppers. Allemaal hebben ze minstens de nationale top bereikt, vaak zelfs de Olympische spelen of equivalent. Ze zijn dus ook allemaal jong en buitengewoon getalenteerd. Mogelijk is dat de doelgroep van het boek, ik vind het een gemiste kans.

Die toppers hadden in meerderheid nogal recht-toe-recht-ane blessures, vaak door ongelukken, zoals afgescheurde kniebanden en gebroken botten. Als het over overbelasting gaat, zijn het vooral stressfracturen – heel veel stressfracturen, valt me op, zeker onder de vrouwen – hmm, denk ik dan, eten die allemaal te weinig? Daarover gaat het niet. Zulke blessures hebben een duidelijk beginpunt, een heldere diagnose en een voorspelbaar medisch traject voor de revalidatie.

Aan het eind gaat één voorbeeld over een ‘vage’ blessure: een onduidelijke pijn die dusdanig verdwijnt dat ook die dame aan een WK kan meedoen. Dat lijkt me niet representatief, of liever gezegd: om me heen hoor ik veel meer verhalen over vage blessures met een onduidelijk verloop en perspectief; ik heb daar zelf ook mee te maken gehad.

Blessures die onverklaarbaar zijn, en/of steeds terugkomen, en/of niet overgaan. Van die dingen waarvan een fysiotherapeut na een tijdje ook zegt ‘ik weet het niet meer’. Waar je maar mee blijft sukkelen, soms wel en soms niet kunnen doen wat je wilt. Geen idee wie je verder kan helpen. Enzovoort. Daarover gaat het in het boek te weinig, over het ‘moeras’ waar je dan in komt. Zeker als je het zelf uit moet zoeken, zonder professionele ondersteuning.

Ook aan de mentale kant zijn de voorbeeldsporters bovengemiddeld getalenteerd, lijkt me. Niet iedereen kan na ernstige ongelukken gauw weer de draad oppakken. Het boek waarschuwt wel voor bijvoorbeeld verslaving aan pijnstillers en geeft ook aan wanneer je professionele hulp moet zoeken, maar de voorbeeldsporters hebben de ernstigere problemen allemaal succesvol overwonnen. Ook dat is niet realistisch natuurlijk. We hebben niet allemaal de mogelijkheden om die hele opsomming aan vaardigheden van hierboven te verwezenlijken.

De meesten van ons modderen met onze blessures en emoties maar een beetje voort. Dit boek is wel een grote inspiratiebron voor als je meer wilt dan dat. Als je van geblesseerd zin in zekere zin je sport wilt maken en ervan wilt leren voor je leven. Een bijzondere vorm van sport als levenskunst!

 

Door |2021-03-04T20:31:33+01:004 maart 2021|Boeken, Triathlon algemeen, Vrouwensport|0 Reacties

Kijk nou!

Het is vandaag 10 graden en de laatste restjes sneeuw zijn verdwenen, maar toch nog even deze foto van zondag showen:

Ik op de schaats, dat is een zeldzaamheid! Toen zondag de omstandigheden eigenlijk perfect waren (niet te koud, niet te veel wind, niet te druk, wel tijd, geen andere sportplannen, dichtbij goed ijs) ging het toch een beetje kriebelen. Het leek me leuk om later te kunnen zeggen dat ik op die plassen had gestaan waar ik zo vaak wandel (tussen het vliegveld en de snelweg – ze hebben geen naam, of niet dat wij weten, de ene kant heet de Plassingel).

Maar om daadwerkelijk op het ijs te gaan staan kostte wel wat op mezelf inpraten. Ik kan namelijk eigenlijk nauwelijks schaatsen en had het bij het vorige natuurijs in principe opgegeven. Voor mijn voeten en enkels is het een te rare bezigheid die kramp en pijn veroorzaakt – en kou, want ik kan mezelf niet warm schaatsen door gebrek aan techniek.

Ik zou wel heel graag wél kunnen schaatsen, want ik vind het een prachtige sport en met mijn fietsbenen zou ik wel vermogen kunnen leveren natuurlijk. Maarja, ik ben opgegroeid in de provincie met het slechtste ijs van heel Nederland (Zeeland: brak water, relatief warm, veel wind), in jaren met ook heel zachte winters, en in een tijd dat vrouwen en meisjes op kunstschaatsen reden. Ik heb het dus niet van jongsaf meegekregen, en een natuurtalent ben ik ook niet.

Ik ben pas in mijn studententijd (de tijd van de Elfstedentochten van de jaren tachtig) op Noren gaan schaatsen. Toen ik een paar jaar les had, ging rechtuit nog enigszins redelijk, maar de bochten heb ik nooit onder de knie gekregen. Of nouja, aan het eind van het seizoen ging het steeds net een beetje, maar dat was ik het volgende seizoen weer kwijt. Dat werd te frustrerend.

Ik ben ook nog een keer serieus hard gevallen, met een hersenschudding en nekklachten tot gevolg. Dat moet je aan schaatsen niet onderschatten natuurlijk, zeker niet als de jaren gaan tellen en de ziekenhuizen al overvol zijn. Ik realiseerde me zondag dat mijn moeder, die wel goed schaatste, het op mijn leeftijd al lang had opgegeven, nadat ze een keer hard op haar stuitje was terechtgekomen. En dat bedacht ik voordat ik hoorde over de 40.000 botbreuken en aanverwanten van afgelopen weekend. Ik draag dan ook niet voor niets op de foto hierboven een helm. Niet nodig gehad, ik ben één keer onderuit gegaan, op mijn kont, dat was alleen maar grappig.

En zo was het best wel leuk – een uurtje, waarin ik 8 kilometer rondkrabbelde. Dat was meer dan ik had verwacht. In het begin trokken mijn voeten totaal in kramp, en daarop had ik het die vorige keer opgegeven, maar daar kwam ik dit keer doorheen. Dat is dan toch wel lekker. En het was leuk om weer eens ijs te ervaren.

Het was sowieso een bijzondere week natuurlijk, waarin ik ook heerlijk heb gewandeld en hardgelopen in de sneeuw.

Maar kom nu maar door met de lente!

 

Door |2021-02-16T19:18:57+01:0016 februari 2021|Loop, Vrouwensport|0 Reacties

Niet door m’n voeten gezakt

Ik ben de afgelopen maanden langs een overbelastingsblessure gescheerd, zo voelt het nu: het is net niet echt erg geworden en het verbetert nu rap. Het was wel weer leerzaam, ook over hoe lastig goed omgaan met een blessure is. ik zeg tegen andere sporters heel makkelijk ‘doe voorzichtig’ en ‘neem pijn serieus’, maar kon zelf ondervinden dat dat niet zo simpel is.

Het probleem ontstond heel geleidelijk en – interessant genoeg meteen al – ik miste de eerste signalen dat er iets aan de hand was. Dat waren er twee, in november: ineens was mijn linkervoet een maat groter en als ik ging hardlopen, voelde ik na zo’n 500 meter even wat trekken bij m’n hielen, maar dat verdween weer en daardoor vergat ik het steeds.

Begin december ging er tijdens een intervaltraining bij mijn hiel iets pijn doen bij het hardlopen en toen werd het juist erger. Ik dacht dat het m’n achillespees was, maar het zat eigenlijk meer aan de binnenkant en het verplaatste zich. Rechts was het erger dan links. Op z’n ergst, rond kerst, voelde ik het ook ‘optrekken’ langs m’n onderbeen, beetje shin-splint-achtig. Mijn rechtervoet leek ook wat afgeplat. Alles bij elkaar wist ik amper meer hoe ik moest lopen en daardoor kreeg ik zelfs last van m’n heup, wat doortrok tot mijn schouder (en die doet nu nog wel pijn, rumpf, maar komt ook wel weer goed). Fietsen was toen even gevoelig zelfs, en wandelen was eigenlijk pijnlijker dan hardlopen.

Hardlopen ging net wel nog, als ik er steeds twee rustdagen tussenin plande, dus net iets minder liep dan normaal nu (3Xper week). Gelukkig maar, want ik was net lekker bezig, en dat maakt gas terugnemen frustrerend: dan raak ik kwijt wat ik had opgebouwd. Bovendien kan er al zo weinig op het moment, ik wil graag de lol van hardlopen behouden.

Ik wist niet zo goed wat ik ermee aan moest, want na twee matige ervaringen wilde ik niet nog een keer naar een podotherapeut of iets dergelijks, voor weer andere zooltjes.

Voor die heup ging ik naar de chiropractor en die bleek ook veel verstand van voeten te hebben en een voorstander te zijn van het oplossen zonder steunzolen. Volgens haar had ik m’n voetbogen overbelast, want wat ik voelde was de ‘ophanging’ daarvan, dat loopt via de binnenkant van je enkels naar onder je knie. Volgens haar moest ik vooral oefenen en masseren. En niet doorlopen bij pijn, daar was ze streng in, want als je die ophanging zwaar overbelast, houdt-ie ermee op en dan zak je dus echt door je voeten. Wat volgens haar een typische oude-vrouwen-kwaal is; ze zei het wat subtieler, maar daar kwam het wel op neer – in de week dat ik 55 werd!

Ik had dit nog liggen, een voetenroller die ik ooit heb gekregen van Duitse vriendin Katrin:

Daar zit ik nu elke avond voor de tv mee te rollen en dat doet wonderen, ik ben helemaal verbaasd hoe goed dat werkt. M’n rechtervoet is die extra maat alweer kwijt en ik loop nu zonder problemen weer die 3X per week. Hooguit is het soms nog even een beetje gevoelig, en ook dat is weer interessant, want de grens tussen ‘wel pijn’ en ‘geen pijn’ is niet zo strak natuurlijk. Bovendien is het ook lastig om op 2 kilometer van huis te stoppen met wandelen, als het dan gevoelig wordt (zoals laatst). Wat dan – een taxi nemen?

Wat ik wel op heb moeten geven was het hardlopen op blote-voeten-schoenen. Erop wandelen mag en is juist goed, maar hardlopen was kennelijk net te veel – ik zat net aan een uur, was daar trots op en blij mee. Ik had dat heel rustig opgebouwd, heb heel vorig jaar gewerkt aan het kweken van sterkere voeten, en dat ging hartstikke goed maar werd dus in november net te veel. Enerzijds jammer om kwijt te raken wat ik had opgebouwd, maar aan de andere kant hoop ik dat ik dat wat ik nodig heb voor ‘gewoon’ hardlopen wel  meeneem: de sterkere kuiten en voeten, de betere techniek.

Achteraf gezien is het eigenlijk net goed gegaan allemaal: net niet echt geblesseerd geraakt. Het was een duidelijk voorbeeld van hoe een lichaam aangeeft waar de grenzen liggen. Dat doet het prima, maar ernaar luisteren is nog best lastig!

 

Door |2021-01-25T10:40:51+01:0025 januari 2021|Loop, Trainer, Vrouwensport|0 Reacties

Te veel sporten –> hartklachten

Ik heb de laatste tijd af en toe een filmpje gekeken van Stephen Seiler. Dat was al interessant, maar het leverde indirect nog meer op: een goed boek.

Seiler is een grote naam in de duursportwetenschap en -praktijk. Zijn filmpjes voor een wat breder publiek van geïnformeerde leken (coaches en sporters) zijn hartstikke leerzam. Ze zijn alleen wel ook eigenlijk net te saai: je ziet hem zitten praten met wat slides. Om daar een uur alleen naar te zitten kijken en luisteren vraagt veel van mijn zitvlees. Wat gelukkig nog wel aardige afleiding geeft, is dat hij voor z’n boekenkast zit. Boeken, jummie!

En zo viel mijn oog op een interessante titel – een boek dat zelfs twee keer in Seilers boekenkast staat, al viel de tweede (de bovenste pijl) me pas op nadat ik het boek zelf gekocht had:

The Haywire Heart. Vanwege mijn eigen boezemfibrilleren was ik meteen benieuwd, ik zocht het boek op en toen móest ik het wel lezen. De ondertitel is namelijk: How too much exercise can kill you, and what you can do to protect your heart.

Ik haal uit het boek drie lessen: een verontrustende en twee geruststellende.

De verontrustende les is dat het wel degelijk zo is dat je van langdurig overmatig veel sporten hartklachten kan krijgen: schade aan je hart die niet altijd te herstellen is. Het gaat vaak om hartritmestoornissen, en waarschijnlijk gaat het om een combinatie van enerzijds de lage rusthartslag waardoor het hart af en toe een eigen extra klopje ‘uit de maat’ geeft en littekenweefsel op het hart zelf, waardoor het uit die maat blijft. Mijzelf was al opgevallen dat ik meer hartkloppingen heb als ik in topvorm ben – dan is mijn rusthartslag het laagst.

De geruststellende lessen zijn enerzijds dat je dan nog wel veel meer en vooral ook op een andere manier moet sporten dan ik en anderzijds dat het relatief milde hartklachten betreft, in de zin van: je valt er niet zomaar dood door neer. Dat overkomt sporters wel, maar dat is op middelbare leeftijd toch meestal een ‘gewoon’ hartinfarct.

Over dat veel meer en anders sporten: het gaat om te veel sporten, al maken de auteurs nergens expliciet duidelijk wat te veel is. Vooral uit de interviews komt het beeld naar voren van sporters die decennialang altijd ‘aan’ hebben gestaan: ze combineerden zwaar en lang trainen met meer dan fulltime werken én veel reizen. Ze zijn of waren zéér competitief en konden het dus nooit eens rustig aan doen. Ze geven achteraf toe dat ze eigenlijk permanent overtraind waren. Ze onderkennen sportverslaving bij zichzelf. Enzovoort. Ik kende één naam, nogal een grote in de triathlon: Dave Scott.

(Methodologische terzijde: dit type mensen – vroeger heette het type A, dat hoor je niet meer zo vaak – is mogelijk sowieso vatbaarder voor hartklachten, dan is het vele sporten dus mogelijk geen causale maar een correlationele factor – daar gaat het boek niet op in, ik las zoiets vorig jaar ergens, weet helaas niet meer waar. Dat is sowieso lastig qua bewijsvoering: bepaalde patiënten ontwikkelen hartritmestoornissen na jarenlang veel sporten, maar post hoc is nog geen propter hoc.)

Het type hartritmestoornissen waar het om gaat (onder andere boezemfibrilleren, maar ook andere en zeker ook ernstigere) voel je als sporter wel of je ziet het op je hartslagmeter en dan heb je nog ruim de tijd om medische hulp te zoeken. Het hart geeft dus wel degelijk waarschuwingssignalen, maar daar moet je wel naar luisteren. Als het nodig is, is vaak behandeling mogelijk, maar echt helemaal te genezen of op te lossen is de kwaal niet altijd. Je kunt er vaak goed mee leven, maar niet meer sporten op het niveau dat je gewend was. Doorgaan op de oude voet kan fataal zijn.

Het belangrijkste advies van het boek is daarom: als je je hart iets geks voelt doen, iets wat voor jou niet normaal is, ga dan altijd naar de dokter. Dus als je hart ineens veel sneller slaat en/of onregelmatiger dan anders. Doe dan ook bij druk of pijn op de borst, verder onverklaarbare kortademigheid, (bijna-)flauwvallen, vermoeidheid of conditionele achteruitgang.

Het boek zegt dan wel: zoek een goede arts – veel artsen hebben onvoldoende verstand van duursport, de beoefenaren daarvan en hun harten. Laat je niet met een kluitje in het riet sturen, vooral als vrouw niet. Bij hen worden hartkloppingen schokkend vaak als ‘stress’ afgedaan namelijk. (Ikzelf heb overigens nu goede hoop dat het boezemfibrilleren bij mij een overgangsklachtje was; ik heb al maanden nergens meer last van, ik duim dat het over is!)

Het boek is tot slot zeer zeker ook een pleidooi om verantwoord te trainen: gedoseerd en weloverwogen, en met voldoende rust. De sporters in de interviews moesten dat ook gaan doen, na al die jaren roofbouw en soms zwaar verslaafd. Ze hebben daar bijna stuk voor stuk moeite mee, of minstens gehad. En één geportretteerde sporter was niet meer te interviewen, want die is wel degelijk overleden tijdens een ultraloop in de wildernis. Mogelijk is die mede overleden aan een ontkenning van het probleem.

 

Door |2021-01-22T18:21:47+01:0022 januari 2021|Boeken, Triathlon algemeen, Vrouwensport|0 Reacties

Wat dan wel?

Ik schreef maandag een kritisch stuk over een boek dat vrouwen wil aanzetten om meer te bewegen, met het oog op hun gezondheid. Kritiek leveren is makkelijk, dus laat ik het vandaag eens hebben over hoe dat dan wel moet.

Het eerste deel van het antwoord ligt besloten in wat ik maandag schreef: het moet praktischer, persoonlijker, aantrekkelijker. Met concrete handvatten die helpen de obstakels te slechten die vrouwen ervan weerhouden te bewegen. Met inspirerende voorbeelden en herkenbare ervaringsverhalen. Misschien moet het niet of niet alleen een boek zijn, maar bijvoorbeeld ook iets met filmpjes of iets interactiefs.

Het tweede deel van het antwoord is heel anders. Ik denk dat je zo’n boek niet zou moeten willen schrijven. Dus ik denk dat ‘hoe krijg je vrouwen aan het sporten voor hun gezondheid?’ niet de goede vraag is. Om een heleboel redenen, die ik hier kort door de bocht en achter elkaar op een rijtje zet alsof ik het tegen de steller van die vraag heb:

Omdat vrouwen niks ‘moeten’ c.q. al zo veel moeten, en dan moet dat sporten dus ook nog. Nog meer last op hun schouders, en misschien zelfs het gevoel van ‘levenslang’, wat ik in de sportschool ooit een vrouw hoorde verzuchten: een levenslang van moeten sporten, moeten diëten, calorieën moeten tellen – wil je dat vrouwen daarin terechtkomen?
Omdat vrouwen er in horen dat ze alleen maar ‘moeten’ sporten omdat anders de kosten voor de zorg en dus jouw zorgpremie de pan uit rijzen – en daarom hun kont tegen de krib gooien.
Omdat vrouwen zelf bepalen hoe ze willen leven.
Omdat jouw ideaal van zo lang mogelijk fit en slank blijven niet iedereens ideaal is.
Omdat gezondheid slechts een middel is en geen doel op zich.
Omdat het sport reduceert tot een instrument om gezond te blijven, in plaats van iets wat als zodanig de moeite waard is. 
Omdat het allemaal niet zo maakbaar is: bewegen garandeert helemaal niet dat je gezond blijft; sterker nog: uiteindelijk gaan we allemaal dood.
Omdat sommige vrouwen al blij zijn dat ze zich überhaupt door de dag heen geslagen krijgen en dan kom jij aanzetten met je ‘je leeft ongezond’ – mogen ze even zitten met een lekker hapje en drankje alsjeblieft?
Omdat hameren op de individuele verantwoordelijkheid de aandacht afleidt van ongezond makende maatschappelijke structuren, zoals bijvoorbeeld de macht van de voedingsmiddelenindustrie en de op auto’s ingerichte infrastructuur, maar ook de toenemende ongelijkheid. 

Wat ik veel vrouwen (en mannen) zou toewensen, is dat ze zelf hun leven vorm geven. Hun eigen keuzes maken en die naleven. Ik gun ook iedereen de ervaring van hoe verrijkend sport kan zijn. Maar dan moet je het dus niet opgedrongen krijgen als iets wat ‘moet’ voor je gezondheid.

Door |2020-11-27T11:58:29+01:0027 november 2020|Vrouwensport|0 Reacties

Bewegen is geen panacee, ook niet voor 40+-vrouwen

Toen we bezig waren met de voorbereiding van onze fietsreis in Afrika, las ik het boek Hoe blijf ik gezond in de tropen. Ik herinner me nog dat ik dat een heel ongepaste titel vond, want het boek bevatte vooral een lange opsomming van allemaal enge ziektes die in je de tropen kunt krijgen.

Toen ik Hart en hormonen. Fit de overgang in (‘Een gezonde start vanaf 40’) las, had ik precies dezelfde ervaring. Fit de overgang in? Het hele boek is één grote opsomming van wat voor ellende je als vrouw allemaal te wachten staat. Alleen al het hoofdstuk over overgangsklachten beslaat bijna 40 van de 167 pagina’s, en dat is nog niet alles, want het hoofdstuk heet de meest voorkomende klachten in de overgang. Dus er zijn er nog meer.

En als het de overgang niet is, dan dreigt er nóg meer: in de andere hoofdstukken gaat het over overlijden aan hart- en vaatziekten, aderverkalking, borstkanker, depressie, stressinfarct, burn-out en botontkalking. Halleluja! Lekker joh – boven de 40 is dus één groot ongezond tranendal?

Nee, gelukkig is er één remedie tegen dit alles, en die luidt: bewegen! Dat moet je dus ook echt gaan doen, vanaf je 40e! Niet dat je veel praktische handvatten krijgt  maar dat maakt niet uit: bewegen zul je!

Oja, en ook nog een beetje wat aan stressreductie en voeding doen. En/of medicijnen slikken – relatief veel pagina’s over hormonen zelfs, ten opzichte van alleen maar een paar heel vluchtige en oppervlakkige pagina’tjes over bewegen (een dubbele pagina ‘Workout’, p. 52-53 – leer uit korte tekstjes hoe je jumping jacks, crunches en een plank doet!) en eten.

Maar bewegen, dat moet, hoor, dat is goed voor álles. Gelukkig signaleren de schrijfsters zelf ook dat ze daarover nogal in herhaling vallen (‘Het wordt bijna saai’, p. 80).

Ik word cynisch van zo’n boek. Van alle narigheid én van het simplistische maakbaarheidsidee erachter. Bewegen als panacee voor alles.

Dat is heel persoonlijk ook: als ik het lees, vraag ik me af hoe het in vredesnaam mogelijk is geweest dat ik een nare overgang achter de rug heb, en een hartritmestoornis heb gekregen (over dat laatste niets relevants helaas). Ik beweeg me te pletter, en meedenkend in de lijn van het boek zou dus alle onheil me bespaard hebben moeten blijven. Vooraf heb ik dat ook gedacht.

Ik wist 15 jaar geleden al dat bewegen (en vegetarisch eten) goed waren in de overgang. Ik dacht dus dat ik fluitend door de overgang zou fietsen. Viel dat tegen! Zo simpel is het niet. Het is echt niet zo dat je met bewegen alle gezondheidsproblemen buiten de deur kunt houden. Was het maar waar.

Nou geef ik direct toe dat ik niet tot de doelgroep van dit boek behoor. Ik ben al te oud, met de overgang min-of-meer achter de rug, en ik beweeg al veel. Het boek is duidelijk gericht op niet-actieve vrouwen met een verhoogd risico op leefstijlgerelateerde ziektes.

Ik betwijfel of je die ermee bereikt, met zo’n negatief en bij vlagen moeilijk verhaal. Er is een boel dat vrouwen ervan weerhoudt voor hun gezondheid te zorgen. Alleen maar zeggen ‘je moet het doen want het is goed’ en ze verder de stuipen op het lijf jagen met een boel toekomstig onheil – dat werkt gewoon niet.

En zeker niet met een boek met grafieken erin en een boel moeilijke woorden: LHRH, fluoxetine, tryptofaan, SSRI, MAO-remmer, BRCA 1 en 2, cyklocapron – en een heleboel meer. En zonder persoonlijke verhalen – iets waar vrouwen in de overgang veel behoefte aan hebben, is mijn indruk, voor er- en herkenning.

Voor de wat kritischere lezeressen is het juist weer slordig. Ik schoot bijvoorbeeld in de lach van deze zin (p. 19):

Gemiddeld duurt de overgang twee tot tien jaar.

Met de vragenlijst over het aanbevolen mediterrane dieet (p. 159) heb ik me samen met manlief ook wel vermaakt. We scoorden niet zo hoog, wat eraan lag dat er bijvoorbeeld staat of je ‘iedere dag’ meer dan 200 gram groenten heet – nou nee, gemiddeld royaal meer dan dat, maar het lukt wel eens een dag niet. Op de vraag ‘eet je vaker kip, kalkoen en wild dan varkensvlees, hamburgers, worstjes of rundervlees?’ moeten we nee antwoorden want we eten helemaal geen vlees. Aan de andere kant: we weten niet precies wat een zoete snack is en dus is het makkelijk om ja te antwoorden op de vraag of we er minder dan drie per week eten. De kruidnootjes die Henk graag eet in deze tijd van het jaar vallen er vast niet onder ????

Dat is een beetje gemiereneuk misschien, en ik weet van mezelf dat ik op dat soort slakjes zout ga leggen als ik me erger aan de hoofdlijn.

Ik betwijfel sowieso of al dat gehamer op ‘je moet sporten voor je gezondheid’ veel effect sorteert. Het is een zeer dominant discours op het moment, omdat er een relatie is tussen leefstijl en een ernstig verloop van covid-19.

Maar zelfs áls het werkt, dan is dit boek niet de weg. Ik vind het perspectief veel te somber. Dat krijg je misschien als artsen zo’n boek schrijven. Die denken in ziektes en problemen, en wat ze te zien krijgen is geen dwarsdoorsnede van de 40+-vrouwen, maar vooral die met ziektes en problemen natuurlijk. Dus dan krijg je een problemenboek. Jammer.

Okee, dan de positieve dingen: het is informatief dus wellicht interessant voor vrouwen die zich beginnen te interesseren in de overgang. Ik pikte er één dingetje uit op dat relevant is voor sporten in de overgang en dat ik nog nooit eerder had gelezen: dat oestrogeen ervoor zorgt dat de vermoeidheidsboodschap van spieren die niet genoeg brandstof krijgen (zoals wanneer koolhydraten opraken in een lange inspanning) later doordringt tot je brein. In de overgang daalt de hoeveelheid oestrogeen – dat is hét kenmerk ervan. Zou het daarom kunnen zijn dat ik in de moeilijke jaren soms al zo’n laag niveau van inspanning zere benen kreeg? Dus me bij veel lagere intensiteit dan normaal al moe voelde? Interessante gedachte!

 

Door |2020-11-23T20:05:21+01:0023 november 2020|Vrouwensport|0 Reacties

Overschiese Sportweek (1): experimenten

Deze week is het hier in de wijk sportweek. Je kunt aan allerlei activiteiten van de ‘sportaanbieders’ gratis meedoen. Voor mij valt die week in twee verschillende delen uit elkaar: ik ben zelf aanbieder en ik ben uitprobeerder.

Over de aanbied-kant later meer, want dat loopt nog: ik heb woensdag samen met Babet een stiltewandeling begeleid en zondag volgt er nog één. De uitprobeerkant zit er echter wel al op, dus daarover nu.

Ik heb twee dingen uitgeprobeerd omdat ik op zoek ben of er een alternatief is voor mijn sportschool. Die vind ik onder de corona-beperkingen niet zo prettig: de lessen zijn ingekort en gehaast en ik voel me binnen al gauw claustrofobisch en niet op mijn gemak. Spinning binnen (met al dat gehijg) vertrouw ik sowieso niet, en de logistiek vind ik niet optimaal, waardoor dichtbij andere mensen komen onvermijdelijk is.

Ik ga onder normale omstandigheden ongeveer één keer per week naar de sportschool, voor:

  • ‘Core stability’: kracht, coördinatie en balanstraining, vooral voor rug, buik en bekkenregio. Doe ik nu al jaren in de vorm van bodybalance. Kan ik thuis goed vervangen, zo is me de afgelopen maanden gebleken, met wat er op YouTube staat, maar dat is wel maar in m’n uppie.
  • Krachttraining. Kan ik deels thuis vervangen, maar niet alles en niet zo precies. Het is bijvoorbeeld veel lastiger om een kilo zand erbij te doen in de emmers waarmee ik lunges doe, veel lastiger dan dumbells van een kilo zwaarder pakken. Met m’n zwemkoord trek ik altijd aan dezelfde weerstand, anders dan met katrollen en gewichten. Leg press kan al helemaal niet.
  • Spinning, als het weer ’s winters te slecht is om buiten te fietsen, als het uitkomt in m’n trainingsplannen om eens écht heel diep te gaan, want dat kan het beste binnen, en soms ook gewoon voor de lol. Bij elkaar is dat misschien maar een keer of tien per jaar, maar ik vind het wel belangrijk. Ik kan het niet zomaar vervangen, dan zou ik moeten investeren in een betere/leukere indoor fietstrainer. Veel geld voor die tien keer per jaar. En waar laat ik ‘m?
  • Eventuele andere dingen, zoals op de crosstrainer of loopband bij blessures.

Nou goed, deze week dus wat uitgeprobeerd, namelijk een Pilates-les buiten in Park Zestienhoven van Mindful Motion en een bezoek met proefles aan Let’s Go, een nieuwe sportschool in de Spaanse Polder, boven een sanitairwinkel:

Tsja. Allebei hadden aantrekkelijke kanten én minpunten.

  • Pilates is leuk, alles klopte aan de les, en het zou goed voor me zijn dat weer wat regelmatiger te doen. Mindful Motion geef ’s zomers buiten les, en dat is heerlijk. ’s Winters is het in een grote zaal met weinig deelnemers, dus geen claustrofobie. Máár dan heb ik geen spinning, fitness of crosstrainer (e.d.) en het rooster is wel erg beperkt: alleen op zondagmorgen. Hmm. Maar zondag in het zonnetje was het wel heerlijk:

  • Let’s Go heeft virtuele spinning, ‘Live & on-demand cycling 1Rebel’. Dat doe je individueel, op een fiets met een monitor. Je kunt je aansluiten bij een klasje dat op dat moment plaatsvindt of kijken naar een opname van zoiets. Dat zag er goed uit, behalve dan dat het niet helemaal mijn soort spinning is – het is meer met ‘kunstjes’ dan echt op fietsen gericht. Zo zit er achterop de fiets een houder voor haltertjes bijvoorbeeld.
    Daar zou nog wel omheen te werken zijn, maar de sportschool is ook nogal duur voor maar één keer per week, en dan betaal ik voor een boel wat ik niet gebruik. Het is wel een prachtige sportschool met alles erop en eraan en gloednieuw – maar ik vind het echt niet kunnen om extra geld te vragen voor zo’n mager groepslesaanbod. Dat moet allemaal nog uitgebreid gaan worden, zeiden ze. Maar iets als pilates of bodybalance is er niet. En ik weet niet of dat ooit komt, want het publiek is meer voor de hippe sporten, zal ik maar zeggen, niet voor van die verantwoorde dingen voor dames van middelbare leeftijd.
    Ik voelde me woensdagavond een beetje de oma, tussen wat er op proef was (slechts één andere dame), het personeel en de andere bezoekers. Niet dat ik me daardoor tegen zou laten houden overigens. Maar ik was wel een beetje verbaasd toen de proef-groepsles bestond uit iets boks-achtigs. Zo maak je nog eens wat mee: had ik daar ineens voor het eerst in mijn leven bokshandschoenen aan!

Alles bij elkaar heb ik wel lol gehad in de experimenten. Voornemen is nu om in m’n sportschool maar eens te gaan vragen of ik in m’n eentje gebruik zou mogen maken van een spinningfiets. Als ik dan met m’n eigen telefoon spinning-lessen van YouTube ofzoiets kan volgen, heb ik een veel goedkopere vorm van virtuele spinning. Met die kortere bodybalance moet ik dan maar leren leven. Het is wel een heleboel keren per week, zowel overdag als ’s avonds – tel uit m’n winst. Daartoe inspireerde het allemaal dus wel.

Tot slot nog een knie-selfie in een Pilates-standje onder de zon van zondag:

Door |2020-09-25T14:35:48+02:0025 september 2020|Fiets, Triathlon algemeen, Vrouwensport|0 Reacties

Kennis over sportvrouwen: progressie!

Ik heb de laatste tijd twee dingen gelezen waarvan ik dacht: hèhè, progressie! Op een gebied dat al langere tijd mijn interesse heeft, en waarvan het me al langere tijd frustreert dat er zo weinig over bekend is c.q. zo weinig goed over te vinden: vrouwen en sportprestaties.

  • Het zinnigste wat ik ooit heb gelezen over prestatiegericht trainen in de overgang – in een interview met trainer Rob Veer als onderdeel van een artikel over non-responders, ‘Trainen zonder resultaat?’, van Jurgen van Teeffelen, in de meest recente editie van Sportgericht. Dat hele artikel is de moeite waard, maar ik vond vooral frappant dat Veer zegt dat vrouwen in de overgang bij uitstek non-responders zijn: ze lijken ’tamelijk ongevoelig voor trainingsprikkels’. Wat dat is wat een non-responder is: die volgt een verantwoord en weloverwogen trainingsschema, maar gaat toch – tot haar frustratie – niet vooruit. Veer zegt: ‘hoe ik mijn schema’s ook aanpas, ze lijken amper te verbeteren’, en dan gaat het over ervaren hardloopsters.
    Ik vind dat herkenbaar – het is mij onder andere overkomen toen ik in 2017 voor de marathon trainde (zie hier mijn twijfels) en ik heb soortgelijke verhalen van anderen gehoord. Veer zegt nog te willen uitzoeken  hoe het komt, en dat ga ik zeker volgen natuurlijk! 
  • Eindelijk eens een echt goed en genuanceerd stuk over de invloed van de menstruatiecyclus op presteren en trainen, van Alex Hutchinson, . Het is gebaseerd op een meta-analyse van andere onderzoeken, onder andere door Kirsty Elliott-Sale, die ik al een tijdje volg op Twitter vanwege de interessante en genuanceerde dingen die ze schrijft over vrouwelijke fysiologie.
    Waar het in de kern op neerkomt, is dat die invloed van cyclus op presteren zeer individueel is. De ene vrouw presteert op een ander moment in haar cyclus dan een ander en ook de effectgrootte varieert. Het beste wat je dus kunt doen, is je eigen cyclus bijhouden in relatie tot je prestaties en ook tot training en herstel. Als er een patroon te ontdekken is, kun je daar je sporten op afstemmen. Individualization heet dat – oftewel: je kunt niet uitgaan van gemiddeldes.
    Het artikel na dat over de non-responders in Sportgericht zegt trouwens hetzelfde – dus ook dat is een artikel over vrouwenzaken: cyclus én borstblessures.

Voor mijzelf is dit allebei al wat minder relevant: een cyclus heb ik al een tijdje niet meer en de overgang zit er ook wel zo’n beetje op. Maar het zijn wel twee concrete handvatten voor sportvrouwen en hun trainen – concreter dan ik ooit gezien heb. Of nouja, ik heb wel vaker heel concrete adviezen gelezen, maar die geloofde ik dan niet. Deze wel!

Nouja, met al die individuele verschillen zijn er ook vrouwen in de overgang die wél goed reageren op een traningsschema – ik deed dat zelf ook bij vlagen wél. Maar als je in de overgang bent en je gaat maar niet vooruit, dan is dat toch typerend voor die levensfase.

 

Door |2020-08-23T19:43:01+02:0023 augustus 2020|Triathlon algemeen, Vrouwensport|0 Reacties

Fietspadzorgen

Afgelopen week stond er in de NRC een ingezonden brief die ik herkenbaar vond:

Ik ben nog nooit tegen een e-bike opgebotst, maar wat ik zeker herken is dat de snelheid van e-bikes op het ogenblik het probleem niet is. Op mijn grote ronde van afgelopen donderdag heb ik tientallen (misschien wel meer dan honderd?) e-bikes ingehaald, ik ben er door geen één zelf ingehaald. Ja, ik reed op een racefiets, maar ik kwam thuis met een gemiddelde van nog geen 25 km/u, dat is niet echt raggen, lijkt me. In mijn eerdere lange tocht naar Vlissingen verbaasde ik me er juist over hoe langzaam sommige e-bikers rijden, in inderdaad standaard breeduit naast elkaar. Ik bel me helemaal suf.

De snelheid is dus volgens mij niet het probleem, wel twee andere dingen:

  • Inderdaad de onberekenbaarheid van sommige e-bikers, die volgens mij zeker voor een groot deel komt doordat er veel mensen op rondrijden die eigenlijk niet zo goed kunnen fietsen en het zonder die trapondersteuning niet of nauwelijks zouden doen. Het motortje maskeert als het ware hun gebrek aan vaardigheid. Hand uitsteken is sowieso een vergeten praktijk, lijkt het wel, en ik kan me erover verbazen hoe zeer mensen verschrikt opkijken en hoe traag ze reageren als ik wil inhalen. Alsof het feit dat er anderen op het fietspad zijn nieuw voor ze is – in de toeristendrukte.
  • Niet de snelheid als zodanig, maar het snelheidsverschil. Het baart me al jaren zorgen dat dat op het fietspad meer dan een factor tien bedraagt: de langzaamsten gaan zo’n 4 km per uur (wandelaars, al dan niet met kinderwagen of hond, ouders die hun peuter leren fietsen), de snelsten meer dan 40 (speed-pedelecs). Dat is dus alsof je midden op de snelweg ineens een jogger tegen kunt komen. Waarvan een deel nog breed is ook: bakfietsen bijvoorbeeld, en donderdag kwamen er bij Ouddorp quads het fietspad op – gelukkig achter me (wat een herrie ook!).

Ik begreep dat ook in Het Parool een ‘fietspad-discussie’ woedt, waar gister iemand via Twitter ook weer zeer herkenbaar op reageerde (dit draadje – het gevoel van het ‘schriftelijke verzoek in drievoud’, haha, ja!). Het speelt al jaren, maar er zijn volgens mij de laatste maanden een paar ontwikkelingen bij gekomen die het weer zeer actueel maken:

  • Er zijn in de lockdown een boel mensen gaan fietsen die dat anders niet deden, velen daarvan op een e-bike. Het is op sommige plekken en momenten dan ook knetterdruk – drukker dan ooit tevoren. Wij telden bij ons voor op 5 mei meer dan 400 fietsers per uur, en die moeten iets verderop een fietspad op dat ze delen met wandelaars, hardlopers en skeeleraars. Eigenlijk op 1,5 meter afstand nog ook, maar dat kun je sowieso schudden. Ik denk al sinds maart: waarom mogen snelle fietsers daar niet over de weg? Auto’s rijden er amper.
  • Wat gewoon fietsen is, is omgeslagen naar de e-bike. Toen wij vorige maand aan het fietsen waren, werden we er al op aangesproken waarom we het onszelf ‘aandoen’, zelf trappen, buiten de bebouwde kom zie je nauwelijks meer mensen op gewone fietsen, en van de week constateerde ik dat zelfs in de taal zelf trappen de uitzondering is geworden, althans op de website van de ANWB: dat heet nu ‘niet-elektrisch fietsen’ (zie mijn andere blog).

Samen betekent dit dat er relatief veel ‘newbies’ rondfietsen op e-bikes. Die wonderbaarlijk trage e-bikes in Zeeland, dat zijn veelal Duitse toeristen. Die krijgen kennelijk klakkeloos een e-bike mee van een verhuurder, terwijl ze eigenlijk nauwelijks kunnen fietsen. Ook de buitenlandse fietsers van de boat&bike-tours die langs ons huis komen, rijden sinds dit jaar allemaal op een e-bike – en die zijn ook niet heel ervaren, zal ik maar zeggen. De trapondersteuning maskeert hun gebrek aan vaardigheid. Tijdens de lockdown zag ik ergens buitenaf een 80+-dame die gevallen was omdat haar e-bike tot stilstand was gekomen tegen een opritje de dijk op, afstappen was niet gelukt. Ik vroeg me toen af: wat doet zo iemand daar? Zonder trapondersteuning had ze zo’n rit niet gemaakt, en was bovendien haar fiets lichter en dus beter te hanteren geweest.

Waar het op neerkomt, is dat we het als fietspadgebruikers met z’n allen moeten zien te rooien. Niemand van ons heeft meer recht op het fietspad dan een andere groep. Geen van de groepen is in z’n eentje ‘schuldig’ aan het snel- en vaardigheidsverschil – en aan het feit dat de infrastructuur niet is ontworpen voor wat er nu op fietspaden gebeurt.

Ik ben alleen, ik doe m’n best, ik betracht geduld, ik zoek mijn plekken en mijn momenten (ben donderdag nog een smal fietspad zo snel mogelijk weer af gegaan omdat het er erg druk was), ik trek tegenwoordig zelfs bewust een bloemetjesshirt aan om herkenbaarder te zijn als vrouw en zo minder agressie op te roepen en – zo is mijn indruk – vaker voorrang te krijgen (al ben ik in 300 km fietsen toch nog drie keer met ‘meneer’ toegeroepen). Maar niets menselijks is mij vreemd, dus ik raak ook wel eens ongeduldig en geïrriteerd.

Ik maak me bovendien zorgen over hoe het verder moet. Die quads donderdag bijvoorbeeld, daar schrok ik echt van: niet ook dat nog erbij op het fietspad – alsjeblieft! Af en toe voelt het beperkt: alsof ik alleen nog tussen, zeg, 10 en 12 op een doordeweekse dag op de parallelweg van de snelweg onbezorgd door kan fietsen. Zo plan ik m’n intervaltrainingen inmiddels, en dan hoop ik ook nog op niet al te best weer.

Het ergst vind ik de onrechtvaardigheid van overal de schuld van krijgen. Wat ik al heel lang zeg: ik heb door mijn behendigheid met sturen en remmen al een heleboel ongelukken voorkomen, vandaar dat het soms wrang is om als ‘wielrenner’ standaard zo veel shit over me heen te krijgen. Ik kan nog heel wat anekdotes vertellen, zal ik maar zeggen. Onlangs nog: ik reed op een fietspad, had voorrang, maar kreeg dat niet van een automobilist. Ik kon een botsing nog nét vermijden, en toen werd hij boos op mij: ‘jullie rijden altijd zo hard’ beet hij me toe, voorzien van enkele krachttermen. Pardon, er is geen jullie, er is alleen een ik, en die had voorrang. Ik kwam in tranen thuis, was zelf erg geschrokken en toen die scheldpartij er nog overheen.

Maar ik moet zeggen: in die 300 kilometers van de afgelopen weken heb ik vrij weinig last gehad van gevloek en gescheld en dergelijke. Een tijdje terug vond ik dat ‘men’ elkaar enorm de maat nam in de publieke ruimte. Dat speelt nog steeds: afgelopen zondag werd ik bij het hardloper nog toegebruld dat ik op 1,5 meter moest blijven door een fietser – op een smal voetpaadje (ook weer zoiets: ik had de indruk dat hij niet besefte dat er iets niet klopte aan wat hij aan het doen was, mogelijk ook onervarenheid?). Maar als in die 300 kilometer op de racefiets, soms in fikse drukte, is de verbale agressie relatief meegevallen. Dat moet ik al die e-toeristen dan weer wel nageven.

Voor alle duidelijkheid: ik ben niet per se anti-e-bike. Voor mijn schoonvader die afgelopen woensdag 88 werd en twee reanimaties heeft overleefd, is het de enige manier waarop hij nog zelfstandig ergens kan komen. Als het mensen uit de auto houdt – okee dan (al zou ik dan ook nog zeggen: trap liever zelf). Maar dat laatste schijnt amper zo te werken.

Ik vind de e-bike wel te dominant, te klakkeloos. Ik mis daarbij visie vanuit de overheid op wat er moet gebeuren om fietspaden leefbaar te houden. Ik was daarom wel blij met Het recht van de snelste, een geweldig boek dat ik onlangs las. Ik herkende er veel in, maar ik leerde er ook een boel van. Voor wie zich ook zorgen maakt over hoe het verder moet op en met het fietspad: vooral lezen!

Niet dat ik nu weet hoe het moet, maar gelukkig zijn er wel mensen mee bezig. Volgens het boek past de opmars van de e-bike in de dominante cultuur waarin alles steeds sneller en efficiënter moet, en hebben we zo een nieuwe onveilige ruimte gecreëerd die lijkt op de weg, waar auto’s langzame verkeersdeelnemers naar het leven staan.

Zelf trappen is gezonder, veiliger, goedkoper en beter voor het milieu (die stroom en accu’s moeten ook gemaakt worden, hè). In de omkering tussen gewoon en elektrisch fietsen gaat bovendien wat mij betreft iets wezenlijks verloren: de ervaring van ergens komen op je eigen kracht, met acceptatie van de grenzen daarvan. Dan ga je maar wat minder ver of wat langzamer – wat is daar precies het probleem van?

 

Door |2020-07-25T12:06:12+02:0025 juli 2020|Boeken, Fiets, Vrouwensport|2 Reacties
Ga naar de bovenkant