21 loopjes verzameld
Gisteravond heb ik de Oranjeloop gelopen in Krabbendijke. Dat is voorlopig het laatste loopje op de planning. Het was loopje nummer 21 sinds de Hobbeldebobbelloop op 16 november – in 24 weken dus. ‘Loopje’, schrijf ik bewust, niet ‘wedstrijd’, want er zaten drie georganiseerde trainingslopen bij en ik heb zelf ook lang niet alles als echte wedstrijd gelopen, dus er zelf een trainingsloop van gemaakt. Die van gister bijvoorbeeld: ik had nog moeie benen van een interval-fietstraining de dag ervoor en ik had ’s ochtends ook nog gezwommen, anders kwam ik deze week niet rond met het beperkte vakantierooster. Dus niet geweldig gelopen, gelukkig aan het eind wel lekker, goed getraind, en het was leuk, onder andere met muziek:
De verzameling van 21 loopjes was dus een bijzondere manier van trainen, en ook een voortzetting van de sportieve inburgeringscursus, want op twee na waren alle loopjes in Zeeland en dus ook weer manieren om mensen en plekken te leren kennen. Dat heeft opnieuw geweldig gewerkt!
De twee buiten de provincie waren wel memorabel, want dat was de eenmalige Tunnelrun over de nieuwe Blankenburgverbinding (A24 – ik heb er inmiddels drie keer met de auto gereden en dat blijft toch heel tof: ‘op deze snelweg heb ik hardgelopen!’) en vorige week samen met Nicole onze vijfde Vestingloop, in Steenbergen, waardoor we de verzameling vestinglopen nu compleet hebben. Die in het roze rechts van het midden ben ik:
En bij elke vestingloop krijg je een toffe medaille:
Het was een afwisselende verzameling: zeven onverharde parcoursen (vier Jaro-crossen, twee crossen uit de Zeeuwse crosscompetitie en de Braakmantrail), twee halfverharde met strand en hoogteverschil (die Hobbeldebobbelloop, altijd leuk, en de halve marathon van Cadzand – qua parcours en weer de mooiste van de 21), die drie trainingslopen (twee op Zuid-Beveland, één op Walcheren), twee zwemlopen (de foto hieronder is van die in Hulst, de ander was in Vlissingen), en zeven wegwedstrijden, waaronder die twee buiten de provincie, nog een tweede halve marathon (Zwinstedenloop) en de Oranjeloop van gister. De drie die ik dan nog niet heb genoemd waren loopjes van AV’56: de Oliebollen-, Wallen- en Oosterscheldeloop.
Het gezelschap was ook afwisselend: een keer met Nicole dus, een paar keer ging ik alleen (gister, de zwemlopen, de trail) en de rest was met manlief. Inmiddels kennen we zo veel Zeeuwse lopers dat er altijd aanspraak is.
Ik heb in bijna alle loopjes veel lol gehad. Uitzondering waren die twee competitie-crossen, waar ik op achterstand laatste werd (Den Inkel) en zelfs ben uitgestapt toen ik met nog één rondje te gaan niemand meer voor me zag (Scheldesportcross Westdorpe). Op achterstand laatste worden geeft me het gevoel er niet thuis te horen, dat vind ik echt helemaal niks. Die doe ik dus niet meer opnieuw – want ook dat is inburgeren: wat is er leuk hier in Zeeland, en dus voor herhaling vatbaar? Nou, de hele rest wel, maar die crossen houd ik voor gezien.
In het algemeen ligt het niveau bij de Zeeuwse loopjes hoog. In Steenbergen vorige week werd ik 74e van 218 vrouwen, bij de meeste Zeeuwse lopen eindig ik ver in de achterhoede. Dat vind ik geen probleem, maar het valt me hier wel op. Bij de Oosterscheldeloop bijvoorbeeld had ik nog vier deelnemers achter me, van 96, terwijl ik mijn beste loopprestatie van die serie van 21 neerzette. Waar zijn de tragere Zeeuwse lopers?
Eindelijk weer lekker zwemmen
Ik zwom op m’n lekkerst en snelst nu ruim vijf jaar geleden, net voor de eerste corona-lockdown. Dat was toen het resultaat van een cursus bij TriExperience. Wat ik toen vooral ervoer, was dat ik met mijn hele lichaam zwom, in plaats van met losse onderdelen. Dat was een fijn ‘holistisch’ gevoel en ik ging er harder door, vooral doordat ik met de inzet van mijn heupen via de rotatie van mijn lichaam extra dynamiek kon geven aan de stuwbeweging.
Toen kwam een periode zonder zwemmen, gevolgd door relatief veel openwaterzwemmen (nooit goed voor m’n techniek), wat blessureleed, meer lockdown, een paar cursussen die niet datzelfde effect hadden (waaronder, frappant genoeg, een herhaling van die cursus Powerstroke) – en terug vond ik dat gevoel nooit. Of hooguit eens een enkele slag. Ik ben er een paar keer dichtbij geweest, maar dan verrommelde het ook weer.
Want zo voelt het dan: in plaats van zwemmen als ‘one moving part’ (woorden die Adriene veel gebruikt) valt m’n slag dan uiteen in losse, net niet helemaal goed gecoördineerde onderdelen. Dan kan ik soms nog best wel aardig zwemmen, maar ten opzichte van dat gevoel van 2020 is het toch harken, en tien procent langzamer dan in 2020, soms wel meer zelfs. Frustrerend was het.
Vorig jaar harkte ik wel heel ernstig, en na het openwaterseizoen, dus vanaf oktober, ben ik daarom stevig mijn best gaan doen op de techniek. Het verbeterde wel weer iets, maar eigenlijk viel het me niet mee. Er was iets waar ik kennelijk geen grip op had, en waardoor het harken bleef. Een beetje beter harken misschien, maar niet wezenlijk anders. En ik bleef regelmatig dagen houden waarop ik ‘m helemaal niet raakte.
Dus, toen ik zag dat Zwemanalyse in Goes een gevorderdencursus organiseerde, heb ik me daarvoor ingeschreven, in de hoop op persoonlijke aandacht waardoor ik de ‘missing link’ kon vinden. Ik heb eerder dingen gedaan bij Zwemanalyse en de kleine groepen zijn daar de sterke kant van. De cursus begon 31 januari en bestond uit zes lessen van een uur op vrijdagavond, onregelmatig verspreid over de periode tot 11 april.
Persoonlijke aandacht kreeg ik zeker, want we waren maar met z’n drietjes! Bij de aandacht van trainer Conzuela kwam ook nog een geschreven uitwerking van een video-analyse (de plaatjes hieronder zijn daaruit).
Dat heeft gewerkt! Het is nog net niet helemaal stabiel, vooral niet als ik harder probeer te zwemmen, dus het is nog net niet zoals in 2020, maar ik kan wél weer zwemmen als één geheel, en m’n heupinzet gebruiken voor het stuwen. De eerste keer dat het allemaal weer in elkaar klikte was in de vierde les, en dat was een bijzonder moment. Mezelf zwemmend weer een geheel voelen raakte me.
De twee belangrijkste ontbrekende schakels in mijn techniek waren:
- In het uitduwen naar achter, dus waar mijn hand bij mijn heup uitkomt, zorgen dat die hand in een hoek van 90 graden blijft, dus blijft duwen tegen het water tot het laatste moment. En niet uitdraait naar plat tegen mijn heup aan, met m’n pink naar boven:
Dat was iets wat ik jaren geleden ook al eens gehoord had, maar compleet vergeten was. Daar had ik dus nul aandacht aan besteed sinds 2020. - Op dat moment van uitduwen met de andere hand écht helemaal naar voren strekken. Zo komt er tussen dat uitduwen en het strekken een soort spanning, waarmee dat de rotatie zich uit mijn heupen kan ‘voortplanten’ naar die uitduwende hand. Mezelf strekken, daar ben ik wel mee bezig geweest, maar het moest nog verder, nog actiever dan wat ik oefende, en dus in samenhang met het vorige punt. Die dagen dat ik ‘m helemaal niet raakte, dat zat hem vooral hierin. Kennelijk vind ik het lastig om ver genoeg uit te strekken als ik moe ben of er niet helemaal bij met mijn hoofd – dat merk ik nu ook nog.
Als ik deze twee dingen goed voor elkaar krijg, en daarbij ontspannen zwem, dan geeft dat weer dat gevoel van zwemmen met mijn hele lichaam. Zonder meer kracht te zetten zwem ik bovendien zo 1 à 2 seconden per baantje sneller. Er gingen nog twee andere cruciale stappen aan vooraf in de cursus die de voorwaarden schiepen:
- Die ontspanning én voldoende roteren, die bereik ik door de schouder boven water helemaal ‘open te gooien’. Anders gezegd: die elleboog boven water moet omhoog. Daardoor kan m’n onderarm ontspannen hangen, met m’n vingertoppen bijna over het water scherend. We hebben in de cursus precies dit veel geoefend, onder andere door met de duim van die hand je schouder aan te tikken. Roteren oefende ik ook wel, maar ook net niet ‘fanatiek’ genoeg.
- M’n hoofd goed in positie houden. Ik heb de neiging om te veel naar voren te kijken:
(een gewoonte die – denk ik – een effect is van drukke zwembaden – zo voorkom ik tegen iemand aan te zwemmen). Bovendien wiebel ik ermee: ik til het op om adem te halen bijvoorbeeld. Als ik het recht en stil houd, kan ik m’n ruggengraat ervaren als stabiele, rechte lijn waaromheen ik roteer. Dat is vergelijkbaar met de ‘danda’ van yoga en ook met de ‘needle in cotton’ van chirunning. Dat gevoel had ik bij zwemmen nooit eerder gehad.
Daarbij is er nog één één ding dat ik weer minder ben gaan doen, en dat gaf ook troost: m’n beenslag. In de cursus vorig jaar ben ik daar veel mee bezig geweest. Ik kwam op alleen mijn benen amper vooruit en dacht al jaren dat ik daar wel iets enorm liet liggen. Mijn beenslag verbeterde door veel erop te oefenen wel, in de zin dat ik op alleen benen wat harder ging, maar ik zwom daar in zijn totaliteit bepaald niet harder door, en ik vond het zwaar. Conzuela raadde me aan terug te gaan naar die kleine beenslag van voorheen. Dan maar weinig met m’n benen doen doen. Ik zwem dan beter en ik spaar in de triathlon mijn benen ook nog eens voor het fietsen en lopen. Dat luchtte me op!
Dus: ik zwem eindelijk weer lekker. Ik ben sinds eind januari veel met techniek bezig geweest en niet met tempo, dus echt veel harder gaat het volgens mij nog niet. Zeker niet als ik sprint. Het bleek maar weer: een sprinter ben ik echt niet. In de laatste les zwom ik van ons drietjes het snelste setje van 4X100 honderd meter, maar veruit de langzaamste 50 meter voluit. Ik had daarbij wel m’n tijd het beste voorspeld, en dat leverde me een gouden badmuts op 😇:
Plasma geven kan geen kwaad
Ik had er in de Nederlandse media niet over gelezen, maar op het Belgische nieuws vandaag een gunstig bericht: uit onderzoek is gebleken dat plasma doneren geen negatieve invloed heeft op het sporten. Ik had zelf dat gevoel ook al niet, groot verschil met volbloed doneren, maar toch fijn om bevestigd te zien. Ik ga dus vrolijk verder als plasmadonor – één keer per maand ongeveer.
Feel the fear and swim anyway
Ik had de laatste tijd af en toe per e-mail wat contact met Juanita, naar aanleiding van mijn boek. Zij stuurde mij een link naar een gastblog dat ze schreef voor Swim in Balance over hoe ze daar leerde met plezier te zwemmen door haar waterangst te overwinnen. Ik mailde terug: wat een fraai voorbeeld van motto (en boektitel) ‘feel the fear and do it anyway’! En dat je op je 48e nog wat goed kunt maken van wat er in je kindertijd mis is gegaan – waarmee je ook iets aan je identiteit verandert. Dat is inderdaad wat sport kan doen. Dus: lees die blogpost! En Swim in Balance ga ik in de gaten houden.
Halverwege

Kattendijke, vlakbij start en finish van de Oosterscheldeloop
Mijn trainingsschema voor de halve triathlon op 7 juni begon op 10 februari. Dat betekent dat ik nu halverwege ben. Dat is een raar idee. Het voelt alsof ik nog weinig heb gedaan, behalve dan af en toe lang lopen. En die halve triathlon komt hard dichterbij zo. De tijd is gevlogen.
Ter illustratie: vorige week deed ik voor het eerst dit seizoen een fietstraining met korte, intensieve intervallen buiten, in plaats van in Zwift. Dat ging goed maar een beetje rommelig, en toen dacht ik: ik mag hier wel eens wat meer structuur in aanbrengen. Toen realiseerde ik me: ja, voor nog drie keer. Dat is alles al. Schrik!
Maar: het gaat goed, dat schreef ik vorige week ook al. Dat gevoel van ‘weinig gedaan’ is een goed teken. Een passend schema is immers niet loodzwaar, maar zorgt voor consistente kleine stapjes vooruit. Die stapjes zijn soms in trainingen amper te merken en soms is het dan ook bijna niet te geloven dat de vooruitgang er is.
Afgelopen zaterdag kreeg ik een prettige bevestiging van de progressie: bij de Oosterscheldeloop overtrof ik mijn eigen verwachtingen op wat in mijn schema ‘snelle duurloop’ heet (15 kilometer): ik liep onder de 6’/km. Dat is van jaren her. Het ging nog vrij makkelijk ook, tot op 3,5 kilometer voor het einde – dat laatste stuk was met tegenwind, dus dat was doorbijten, maar dat lukte. Prachtige loop trouwens, in – alweer – stralende zon!
Het ‘hard dichterbij komen’ is eigenlijk ook okee. Want ik ben er bijna klaar voor. Of liever gezegd: als ik morgen of nouja, zeg volgende week, een halve triathlon zou moeten doen, dan had ik eigenlijk maar één echte zorg, en dat is hoe m’n rug na drie uur van de triathlonfiets af zou komen. Die houding is immers vrij zwaar, en die rug moet dan nog 21 kilometer lopen ook en daar heb ik ‘m ook hard bij nodig. Daar heb ik dus nog trainingsarbeid te verrichten. Ik zit op dik twee uur in die houding nu, daar moet nog een beetje bij en koppeltrainingen met lopen. Daar heb ik nog de tijd voor en dat is dan ook prioriteit #1 de komende weken.
Op het punt van de houding opbouwen had ik bij het maken van mijn schema één ding over het hoofd gezien, zo realiseerde ik me gaandeweg: dat er met maar één duurtraining op de triathlonfiets per twee weken minstens twee maar soms, met een rust- en herstelweek ertussen of wat schuiven in m’n schema, zelfs meer weken tussen die trainingen in zitten. Dat is te lang, dan raak ik steeds tussendoor kwijt wat ik heb opgebouwd. Ik improviseer wat om dat op te lossen en er elke week mee bezig te zijn: een extra training op die fiets in de rust- en herstelweek, een intervaltraining verlengen, en wat ook zou kunnen: een lange duurtraining op twee verschillende fietsen, dus met een ‘overstap’ thuis. Dat is nog niet uitgekomen, maar zou ook kunnen.
De consequentie van het belang van die houdingsopbouw is overigens wel dat ik minder op mijn nieuwe fiets rijd dan gehoopt. Dat doet nou even pijn, maar is een kwestie van geduld.
Iets anders wat ik nog niet heb gedaan is in open water zwemmen – meer dan m’n wekelijkse dip. Dat kan ook nog niet, gezien de watertemperatuur. Die kruipt omhoog – de nachten zijn koud. Zal wel goed komen. Als ik naar het zwembad ga, zwem ik altijd wel zo rond die 1900 meter, met vaak ook nog wel ‘fratsen’ (andere slagen, techniekoefeningen) erbij. Non-stop zou ik taai vinden maar het zou wel lukken. Hopelijk een paar keer doen in de Oosterschelde vanaf half mei.
De rest van de tweede helft van m’n opbouw brengt me hopelijk in zo goed mogelijke vorm aan de start op 7 juni. Door nog meer van die kleine stapjes dus. De structuur en doelgerichtheid van zo trainen vind ik fijn. Als het zo lekker blijft gaan als nu, is het dus alleen maar leuk!
Zeldzaam goede wintertijd 😀

Lente! Foto van tijdens een ommetje door Roosendaal vorig weekend.
Met het ingaan van de zomertijd dit weekend zit de vijfde jaargang van Project Daglicht er weer op, de opdracht aan mezelf die ik in coronatijd begonnen ben: in de wintertijd elke dag in het daglicht naar buiten, in totaal minstens zeven uur per week. Het was een makkie dit jaar, zeker de laatste weken, met al die zon en warmte. Bijzonder was ook nog de verlengde kerstvakantie (de week voor de echte kerstvakantie waren we naar Schiermonnikoog): drie weken achter elkaar haalde ik, in het holst van deze grauwe, vochtige en kille winter, het dubbele aantal uren daglicht. Dat was een lekkere opsteker! Het blijft zo dat Project Daglicht me door de winter heen helpt. Ik houd ’t erin!
Het was in meer opzichten een opvallend goede winter. Ik hoorde veel over griep en langdurige verkoudheden enzo, maar bij mij bleven de luchtwegvirussen beperkt tot een weekje iets heel milds in november. Dat is voor mijn doen bijzonder. Geen idee waar ik dat aan te danken heb. Nouja, vast wel aan de griep- en covidvaccinatie en een beetje opletten met m’n handhygiëne enzo. Plus de wekelijkse dip in de Oosterschelde? Ik kan me eigenlijk niet goed voorstellen dat zo iets korts echt veel bijdraagt aan m’n gezondheid, al blijft het wel een kick die me ook door de winter heen helpt. Ik ben qua luchtwegen wel nog steeds bezig met de gevolgen van het vorige seizoen, want ik ruik nog steeds niet alles (helaas – het is ook al een tijdje niet vooruit gegaan nu, dus ik weet niet of het echt weer helemaal goed gaat komen). Dus, zo dacht ik wel, ik verdiende een mild jaar. Maar zo werkt het niet. Het is ook gewoon geluk.
Verder was ik fit en ging het me goed – ik heb het in ons nieuwe huis en op onze nieuwe plek enorm naar mijn zin. Voor het eerst in jaren was het een ontspannen winter: zonder verhuizing, zonder gedoe met buren, zonder stervende schoonvader, zonder arbeidsongeschikte echtgenoot, zonder pandemie – ik heb de vier jaar ervoor best heel wat voor mijn kiezen gehad. Die werkstress van laatst, ach, dat hoort er gewoon bij.
En dat het goed met me gaat, dat levert merkbaar wat op. Ik bedoel: het is niet alleen dat ik me goed voel, ik kan er zelfs getallen aan koppelen. Ik ben uit de winter gekomen met een FTP van 227, zeven Watt hoger dan de voorgaande jaren, en ter vergelijking: in eerdere jaren haalde ik dat wel eens pas aan het eind van het fietsseizoen. Daarbij ben ik in staat om een halve marathon te lopen. Niet hard, mijn looptempo is het enige wat een beetje achterblijft. Maar dan nog: deze combinatie van loop- en fietsvorm heb ik nooit eerder gehad.
Die goede vorm is het gevolg van een hele winter lang, of eigenlijk al sinds juni, goed kunnen trainen. Dankzij die fit- en ontspannenheid, en ik leer ook nog steeds bij over wat voor mij het beste werkt. Het zwiften doet me goed bijvoorbeeld, en ik loop m’n lange duurlopen ontspannener en langzamer dan voorheen, waardoor ik ze beter verteer.
Net op het laatst van de wintertijd kreeg ik dankzij de cursus bij Zwemanalyse ook een zwemgevoel te pakken dat ik vijf jaar kwijt was geweest. Net voor de eerste lockdown zwom ik op m’n hardst én lekkerst, en dat gevoel had ik na die zwemloze periode nooit meer terug kunnen vinden. Ik zal er nog een keer apart over schrijven, maar in elk geval: het is er weer. Nog niet zo hard als toen, maar wel weer zo lekker. Ben ik erg blij mee!
Geld uitgeven aan de overgang
Goed stuk in de nieuwsbrief van The Well HQ van vandaag: Britse vrouwen geven gemiddeld zo’n 1800 pond per jaar uit om overgangsperikelen te bestrijden. Het meeste daarvan is zinloos, ook al beweren de marketeers ervan iets anders.
Waar je je geld dan wel aan zou moeten uitgeven? Nou, aan goed eten, een paar welgemikte supplementen (vitamine D), bekkenbodemzorg, dingen die kunnen helpen om beter te slapen (‘blackout blinds and comfortable bedsheets’), goed sportmateriaal (schoenen, sport-BH) en…
Lastly de-stressing is so important that I’d recommend sinking budget into things like facials, massages or a mindfulness app. If money’s tight then go for a walk, soak in a bath or head for the coast.
Helemaal mee eens!
Hier is de link, het gaat om punt 5 en daar staan ook nog twee verdere verwijzingen in die interessant zijn. (Klein neuzeldingetje uit beroepsdeformatie: op de site klopt de kop niet. In de e-mail luidde die ‘What should I spend my menopause budget on?’ – ook niet de beste kop, want ik dacht meteen: krijgen Britse vrouwen daar budget voor dan?)
De overeenkomst tussen lezen en sporten
In mijn online vaktijdschrift las ik vanochtend een stukje over lezen, iets wat ik ook onnoemelijk graag doe, met een onverwachte relatie met het thema van dit weblog. Het gaat om de laatste zin:
Trouwens, weet je dat je ook kunt sporten als je níet wilt afvallen?
Ik had me dat nog niet eerder gerealiseerd, maar voor lezen geldt hetzelfde als voor sporten: je kunt het platslaan tot iets instrumenteels (sporten om af te vallen, lezen om je woordenschat uit te breiden), maar dan mis je de essentie ervan. De oproep om iedereen in een stressvol beroep een leesclub, schaakclub en sportclub te gunnen onderschrijf ik van harte.
Bij de les blijven in tijden van sport-influencers
Ik volg al lang en nog steeds met veel interesse Steve Magnuss en Brad Stulberg, ik heb het hier al vaker over hun werk gehad – voor het laatst eind 2023, volgens mij. In hun nieuwsbrief van deze week stond iets wat ik zo goed, waardevol én leuk vind dat ik er hier naar link: de Fitness Influencer Survival Guide. Het valt mij al langer op: het gemak waarmee mensen strooien met termen als Z2 en HIT, en die heilig verklaren zonder ze te definiëren, en, vooral, te nuanceren. Magness en Stulberg voorzien veelgebruikte ‘riedeltjes’ van influencers van repliek, en benadrukken waar goed trainen echt op neerkomt: veel rustig, af en toe (heel) hard, met variatie en vooral consistentie. Zo simpel is het eigenlijk.
Wat mij betreft ontbreekt er nog een onderwerp, al zweeft dat wel rond in het bericht: als een influencer met al te precieze getallen komt waar je je aan moet houden, weet dan ook beter. Dus alsof het uit zou maken of je traint bij hartslag 140 0f 141, of op 225 of 226 Watt – ik noem maar iets.* Dat is niet zo. En dan zou je zo door kunnen gaan, ik citeer:
All the training zones are just markers to help classify training. You do not enter a distinct zone where the adaptation is completely different. It’s a rough guess to say most of the work in this range of effort helps to elicit a particular adaptation. But that’s it.
* Zo moest ik onlangs grinniken toen ik zelf even wat opzocht over fiets-trainingszones** en toen op diverse plaatsen tabelletjes tegenkwam zoals in het voorbeeld rechts in de tabel hier, waar steeds een gaatje van een paar Watt valt tussen de zones. Alsof 158, 159, 215, 216 Watt enzovoort in niemandsland zitten. Daar heeft iemand klakkeloos percentages zitten invullen. Bovendien is het gek om een reusachtige zone (160-214 Watt, dat is een wereld van verschil) zo precies te begrenzen – denk rough guess uit het citaat van hierboven. Om die onderste zone, 7, die je ego verbetert, moest ik dan weer hardop lachen.
** Waar ik eigenlijk benieuwd naar was, maar wat ik niet heb kunnen vinden: is het zo dat bij het ouder worden, de percentages van FTP anders komen te liggen? Mijn redenatie was: je hoge vermogens lopen eerder en harder terug dan de lage, of anders gezegd: je rustige duurconditie blijft tot op hogere leeftijd overeind dan het harde, snelle werk. Betekent dat dan ook dat je rustige duurzone relatief hoger komt te liggen, dichterbij je FTP? Want als je standaard percentages neemt en je FTP zakt onder invloed van je leeftijd, dan zakt de rustige duurzone mogelijk te hard mee. Ik heb daar – helaas – niets over kunnen vinden: nergens is leeftijd een factor in de berekening van trainingszones uitgaande van FTP. Ik heb zelf nog te weinig data om er uit eigen ervaring iets over te kunnen zeggen: sinds ik een vermogensmeter heb (2018), fluctueert mijn FTP mee met m’n mate van getraindheid, dat is bepalender dan die zeven jaar leeftijdsverschil. Op dit moment bijvoorbeeld ligt mijn FTP hoger dan toen ik die meter net had. Goeie winter achter de rug – daar kom ik nog op terug.
Lichaam & geest aan het Zwin
Ik heb al zo ongeveer m’n hele volwassen leeftijd af en toe problemen met m’n bekken. Ik las laatst ergens dat je het geen ‘scheefstand’ mag noemen, maar zo voelt het wel, en een manipulatie door een manueel therapeut of chiropractor helpt. Of meestal: ergens tussen 2015 en 2020 was het heel hardnekkig en ook wat ‘vager’ dan daarvoor. In 2020 ging dat eindelijk beter (zie mijn verhaal daarover), maar dat viel ook nog wel eens terug, had permanent onderhoud nodig van mezelf (oefeningen) en af en toe een bezoekje de chiropractor. Tot vorig jaar – ik heb nu al zeker een jaar helemaal niet meer scheefgetrokken gezeten ‘op links’. Hoera.
Maar een zwakke plek blijft het. Vorig jaar had ik een paar keer dat er iets met m’n bekken was waardoor m’n rechterheup uit z’n positie gedrukt werd. Dat voelde soms bijna als ontwrichting, al was het nooit echt zo erg. In december was ik een week naar Schiermonnikoog en daar had ik ruzie met het hotelkussen, waardoor m’n bovenlijf in de knoop kwam te zitten. Begin januari ging ik daarvoor naar de chiropractor. Dat was een grote opluchting, maar iets tè: mijn lijf liet alles dusdanig los dat m’n bekken uit het lood schoot, dit keer met een heuse ontwrichting van m’n heup als gevolg.* Ik had zoiets één keer eerder gehad, dat m’n lijf na chiropractie te veel losliet, maar toen niet met zulke gevolgen.
Na een paar uur mankepoten schoot de heup weer op z’n plek, maar wankel bleef het. Met een paar keer chiropractie kwam het gelukkig wel weer vrij snel goed, en het heeft me zelfs niet eens trainingstijd gekost. Okee, gevalletje pech.
Twee weken geleden merkte ik dat m’n bekken net weer een beetje uit balans raakte. Ik voel dat dan vooral doordat m’n rechterhamstring wat gaat tegenstribbelen bij het hardlopen. Die ken ik inmiddels, zal ik maar zeggen. Om erger te voorkomen, ging ik naar de chiropractor. Dat kwam net goed uit ook: die zit in de Randstad, dus ik maak steeds combi’s, die dag met een lunch in Rotterdam. Dat was op een dag dat er geen treinen reden, dus ik was met de auto. Op de terugweg heb ik een noodstop moeten maken op de snelweg: ineens week de auto voor me uit en zag ik een enorm plastic gevaarte op de weg liggen, waarschijnlijk een afgevallen lading. Schrik! Ik moest keihard remmen om ook uit te wijken. Ik voelde meteen iets verschuiven in die remmende rechterheup. Ik hoopte nog even dat dat zonder gevolgen zou zijn, maar helaas: ik kwam schever thuis dan ik was weggegaan. Ik voelde het trekken van m’n knie tot m’n schouder en nek. Hmm.
Net in diezelfde tijd spoot de werkstress uit mijn oren. Ik had last van een ongelukkige samenloop van omstandigheden bij een opdrachtgever, waarover ik boos en gefrustreerd was en waardoor ik het tot in april veel drukker heb dan verwacht (waarmee ik meteen ook veel verdien, zo is het ook wel weer een keer), er was gezeik bij een ander, het was knetterdruk bij de derde, ik moest extra reizen, en toen ging m’n laptop ook nog stuk en moest ik ergens tijd vandaan halen om een nieuwe te gaan kopen en installeren.
En tussendoor ‘moest’ ik dus ook nog opnieuw naar de chiropractor. En nog een keer. En nog een keer. Die laatste twee keer op één dag zelfs: heen en weer van een opdrachtgever in Amsterdam. Omdat het niet goed kwam met die heup. En nog steeds niet – niet langduriger dan een paar uur. Frustratie!
Dat was afgelopen vrijdag. Een dag die met gierende paniek was begonnen, want ik had m’n telefoon thuis laten liggen en dat ontdekte ik bij het station. Ik zag m’n dag al helemaal in de soep lopen en toen was manlief de reddende engel: hij kwam er kogelhard aangefietst, mét telefoon, en ik haalde op het nippertje mijn trein.
‘Dit gaat niet goed’, dacht ik – ik moest echt iets doen aan de stress. Want het vergeten van m’n telefoon had weer te maken met een berichtje die ochtend dat een onverwacht beroep op me deed en dat de week erna wéér druk zou maken. Het hield maar niet op.
Wat ik ook goed merkte, is de vicieuze cirkel van stress en blessures. Ik had al veel stress, dan is lekker sporten belangrijk voor mijn hoofd, maar als dat niet gaat en ik me in plaats daarvan zorgen maak om een blessure, versterkt dat de stress. Nou kon ik nog redelijk sporten, met hooguit wat ongemak, want de rechte bewegingen gingen nog het beste (zo kon ik wel borstcrawlen maar bij schoolslag voelde het alsof ik m’n been eraf trapte). Maar ik zou zondag m’n tweede halve marathon van het seizoen lopen: de Zwinstedenloop. Een halve marathon met een scheve heup, uh… Zal ik wel, zal ik niet, gaat dat wel goed? Gelukkig was het parcours een achtje, dus ik zou kunnen uitstappen. Dan maar wel starten in elk geval.
Onderweg naar Sluis liet ik tegen manlief m’n gedachten over de werkstress even helemaal de vrije loop. Zo werd ik me ervan bewust dat ik die woede naar binnen had laten slaan, zal ik maar zeggen: de aap op de verkeerde schouder, namelijk mijn eigen. En daar mocht ik van mezelf ook nog eens niet mee zitten. Daar zaten wat oude boodschappen onder over alles maar blijmoedig (‘professioneel’) moeten verdragen. Tot de kapotte laptop aan toe.
Toen ik dat helder had en goed had doorvoeld, voelde ik opluchting: de échte stress was geweest dat ik mezelf in de weg had gezeten.
En toen waren we in Sluis en ging ik van start. Opgelucht, maar nog steeds wel vol met twijfels over die heup. Daarom liep ik voorzichtig. Maar het ging goed: het werd niet meer dan wat hinder in lies en kleine bilspieren, het trok niet door naar mijn knie en werd geen heftige pijn. Ik genoot van de zon en het landschap, en vooral ook van prettig gezelschap van een clubgenote van Henk bij AV’56 en een Vlaamse loopster. Een beetje babbelen leidde af, en de Vlaamse, Inge, hielp me in de laatste kilometers ook door de tegenwind heen.
Inge en ik kwamen samen over de finish, na 2 uur, 17 minuten en 58 seconden. Dat is ongeveer net zo hard als de vorige, terwijl het parcours van deze sneller was, en dus eigenlijk rustiger. Iets rustiger, want er stond wel meer wind, met venijnige tegenwind op sommige stukken. Vooraf had ik gehoopt sneller te zijn en ik wil ook graag wat sneller, maar dat deed er zondag niet toe – ik was al heel blij met kunnen uitlopen. Manlief was al eerder gefinisht, en zo kon hij in de laatste paar honderd meter de foto van hierboven maken.
Ik was moe en al gauw wel heel stijf, maar toch tevreden. De volgende ochtend was ik nog tevredener, want ik werd tot mijn verrassing qua heup eigenlijk beter wakker dan de dag ervoor. Geen schade dus.
Sterker nog: ik deed m’n dagelijkse oefeningen en bij eentje om m’n heupen los te maken hoorde of voelde ik ‘pok’. Een lekkere pok dit keer, niet die van dat remmen van laatst.
Ik wist meteen: dat zit weer goed. En inderdaad. Het gaat sindsdien goed, zelfs zonder chiropractor. Dus het lange lopen heeft me eerder goed dan kwaad gedaan. Het omgekeerde van waar ik me zorgen om had gemaakt.
Nouja, wat me vooral goed heeft gedaan, is het gesprek met manlief in de auto naar de start. Dat het met die heup maar niet goed kwam had, zo denk ik, rechtstreeks te maken met de mate waarin ik mezelf in de weg zat. Niet dat het daardoor is gekomen, althans, dat geloof ik niet. Maar wel dat het zich maar niet oploste. Inzien dat ik mezelf dwars had gezeten én mezelf dat vergeven was nodig geweest om weer in balans te komen. Letterlijk ook, dus.
Wat leer ik hier nou van? Dat de samenhang tussen lichaam en geest wonderlijk is en dat het bij twijfel over blessures soms goed is om juist wél te doen wat spannend is, omdat je je zo de kans geeft op een positieve ervaring.
Dat over die aap op m’n schouder, tsja, dat is een hardnekkige. Het was leerzaam om ‘m weer eens onder ogen te zien, maar of ik ‘m de volgende keer meteen op een andere schouder krijg, geen idee. Hopelijk sjouw ik er dan niet weer meer dan twee weken mee rond voordat ik ‘m verjaagd krijg.
* Naschrift met nuancering: of m’n heup echt uit de kom was, dat weet ik niet – er heeft geen arts naar gekeken. Ik kon er in elk geval niet op staan, ‘m in sommige richtingen niet bewegen, en ik had vrij veel pijn. Overigens is iets ontwrichten voor mij minder gek of erg dan voor de gemiddelde persoon, want ik ben nogal hypermobiel. Er gaat ook wel eens een vinger uit de kom bijvoorbeeld, en dat doet niet eens echt pijn.