De overeenkomst tussen lezen en sporten
In mijn online vaktijdschrift las ik vanochtend een stukje over lezen, iets wat ik ook onnoemelijk graag doe, met een onverwachte relatie met het thema van dit weblog. Het gaat om de laatste zin:
Trouwens, weet je dat je ook kunt sporten als je níet wilt afvallen?
Ik had me dat nog niet eerder gerealiseerd, maar voor lezen geldt hetzelfde als voor sporten: je kunt het platslaan tot iets instrumenteels (sporten om af te vallen, lezen om je woordenschat uit te breiden), maar dan mis je de essentie ervan. De oproep om iedereen in een stressvol beroep een leesclub, schaakclub en sportclub te gunnen onderschrijf ik van harte.
Bij de les blijven in tijden van sport-influencers
Ik volg al lang en nog steeds met veel interesse Steve Magnuss en Brad Stulberg, ik heb het hier al vaker over hun werk gehad – voor het laatst eind 2023, volgens mij. In hun nieuwsbrief van deze week stond iets wat ik zo goed, waardevol én leuk vind dat ik er hier naar link: de Fitness Influencer Survival Guide. Het valt mij al langer op: het gemak waarmee mensen strooien met termen als Z2 en HIT, en die heilig verklaren zonder ze te definiëren, en, vooral, te nuanceren. Magness en Stulberg voorzien veelgebruikte ‘riedeltjes’ van influencers van repliek, en benadrukken waar goed trainen echt op neerkomt: veel rustig, af en toe (heel) hard, met variatie en vooral consistentie. Zo simpel is het eigenlijk.
Wat mij betreft ontbreekt er nog een onderwerp, al zweeft dat wel rond in het bericht: als een influencer met al te precieze getallen komt waar je je aan moet houden, weet dan ook beter. Dus alsof het uit zou maken of je traint bij hartslag 140 0f 141, of op 225 of 226 Watt – ik noem maar iets.* Dat is niet zo. En dan zou je zo door kunnen gaan, ik citeer:
All the training zones are just markers to help classify training. You do not enter a distinct zone where the adaptation is completely different. It’s a rough guess to say most of the work in this range of effort helps to elicit a particular adaptation. But that’s it.
* Zo moest ik onlangs grinniken toen ik zelf even wat opzocht over fiets-trainingszones** en toen op diverse plaatsen tabelletjes tegenkwam zoals in het voorbeeld rechts in de tabel hier, waar steeds een gaatje van een paar Watt valt tussen de zones. Alsof 158, 159, 215, 216 Watt enzovoort in niemandsland zitten. Daar heeft iemand klakkeloos percentages zitten invullen. Bovendien is het gek om een reusachtige zone (160-214 Watt, dat is een wereld van verschil) zo precies te begrenzen – denk rough guess uit het citaat van hierboven. Om die onderste zone, 7, die je ego verbetert, moest ik dan weer hardop lachen.
** Waar ik eigenlijk benieuwd naar was, maar wat ik niet heb kunnen vinden: is het zo dat bij het ouder worden, de percentages van FTP anders komen te liggen? Mijn redenatie was: je hoge vermogens lopen eerder en harder terug dan de lage, of anders gezegd: je rustige duurconditie blijft tot op hogere leeftijd overeind dan het harde, snelle werk. Betekent dat dan ook dat je rustige duurzone relatief hoger komt te liggen, dichterbij je FTP? Want als je standaard percentages neemt en je FTP zakt onder invloed van je leeftijd, dan zakt de rustige duurzone mogelijk te hard mee. Ik heb daar – helaas – niets over kunnen vinden: nergens is leeftijd een factor in de berekening van trainingszones uitgaande van FTP. Ik heb zelf nog te weinig data om er uit eigen ervaring iets over te kunnen zeggen: sinds ik een vermogensmeter heb (2018), fluctueert mijn FTP mee met m’n mate van getraindheid, dat is bepalender dan die zeven jaar leeftijdsverschil. Op dit moment bijvoorbeeld ligt mijn FTP hoger dan toen ik die meter net had. Goeie winter achter de rug – daar kom ik nog op terug.
Lichaam & geest aan het Zwin
Ik heb al zo ongeveer m’n hele volwassen leeftijd af en toe problemen met m’n bekken. Ik las laatst ergens dat je het geen ‘scheefstand’ mag noemen, maar zo voelt het wel, en een manipulatie door een manueel therapeut of chiropractor helpt. Of meestal: ergens tussen 2015 en 2020 was het heel hardnekkig en ook wat ‘vager’ dan daarvoor. In 2020 ging dat eindelijk beter (zie mijn verhaal daarover), maar dat viel ook nog wel eens terug, had permanent onderhoud nodig van mezelf (oefeningen) en af en toe een bezoekje de chiropractor. Tot vorig jaar – ik heb nu al zeker een jaar helemaal niet meer scheefgetrokken gezeten ‘op links’. Hoera.
Maar een zwakke plek blijft het. Vorig jaar had ik een paar keer dat er iets met m’n bekken was waardoor m’n rechterheup uit z’n positie gedrukt werd. Dat voelde soms bijna als ontwrichting, al was het nooit echt zo erg. In december was ik een week naar Schiermonnikoog en daar had ik ruzie met het hotelkussen, waardoor m’n bovenlijf in de knoop kwam te zitten. Begin januari ging ik daarvoor naar de chiropractor. Dat was een grote opluchting, maar iets tè: mijn lijf liet alles dusdanig los dat m’n bekken uit het lood schoot, dit keer met een heuse ontwrichting van m’n heup als gevolg.* Ik had zoiets één keer eerder gehad, dat m’n lijf na chiropractie te veel losliet, maar toen niet met zulke gevolgen.
Na een paar uur mankepoten schoot de heup weer op z’n plek, maar wankel bleef het. Met een paar keer chiropractie kwam het gelukkig wel weer vrij snel goed, en het heeft me zelfs niet eens trainingstijd gekost. Okee, gevalletje pech.
Twee weken geleden merkte ik dat m’n bekken net weer een beetje uit balans raakte. Ik voel dat dan vooral doordat m’n rechterhamstring wat gaat tegenstribbelen bij het hardlopen. Die ken ik inmiddels, zal ik maar zeggen. Om erger te voorkomen, ging ik naar de chiropractor. Dat kwam net goed uit ook: die zit in de Randstad, dus ik maak steeds combi’s, die dag met een lunch in Rotterdam. Dat was op een dag dat er geen treinen reden, dus ik was met de auto. Op de terugweg heb ik een noodstop moeten maken op de snelweg: ineens week de auto voor me uit en zag ik een enorm plastic gevaarte op de weg liggen, waarschijnlijk een afgevallen lading. Schrik! Ik moest keihard remmen om ook uit te wijken. Ik voelde meteen iets verschuiven in die remmende rechterheup. Ik hoopte nog even dat dat zonder gevolgen zou zijn, maar helaas: ik kwam schever thuis dan ik was weggegaan. Ik voelde het trekken van m’n knie tot m’n schouder en nek. Hmm.
Net in diezelfde tijd spoot de werkstress uit mijn oren. Ik had last van een ongelukkige samenloop van omstandigheden bij een opdrachtgever, waarover ik boos en gefrustreerd was en waardoor ik het tot in april veel drukker heb dan verwacht (waarmee ik meteen ook veel verdien, zo is het ook wel weer een keer), er was gezeik bij een ander, het was knetterdruk bij de derde, ik moest extra reizen, en toen ging m’n laptop ook nog stuk en moest ik ergens tijd vandaan halen om een nieuwe te gaan kopen en installeren.
En tussendoor ‘moest’ ik dus ook nog opnieuw naar de chiropractor. En nog een keer. En nog een keer. Die laatste twee keer op één dag zelfs: heen en weer van een opdrachtgever in Amsterdam. Omdat het niet goed kwam met die heup. En nog steeds niet – niet langduriger dan een paar uur. Frustratie!
Dat was afgelopen vrijdag. Een dag die met gierende paniek was begonnen, want ik had m’n telefoon thuis laten liggen en dat ontdekte ik bij het station. Ik zag m’n dag al helemaal in de soep lopen en toen was manlief de reddende engel: hij kwam er kogelhard aangefietst, mét telefoon, en ik haalde op het nippertje mijn trein.
‘Dit gaat niet goed’, dacht ik – ik moest echt iets doen aan de stress. Want het vergeten van m’n telefoon had weer te maken met een berichtje die ochtend dat een onverwacht beroep op me deed en dat de week erna wéér druk zou maken. Het hield maar niet op.
Wat ik ook goed merkte, is de vicieuze cirkel van stress en blessures. Ik had al veel stress, dan is lekker sporten belangrijk voor mijn hoofd, maar als dat niet gaat en ik me in plaats daarvan zorgen maak om een blessure, versterkt dat de stress. Nou kon ik nog redelijk sporten, met hooguit wat ongemak, want de rechte bewegingen gingen nog het beste (zo kon ik wel borstcrawlen maar bij schoolslag voelde het alsof ik m’n been eraf trapte). Maar ik zou zondag m’n tweede halve marathon van het seizoen lopen: de Zwinstedenloop. Een halve marathon met een scheve heup, uh… Zal ik wel, zal ik niet, gaat dat wel goed? Gelukkig was het parcours een achtje, dus ik zou kunnen uitstappen. Dan maar wel starten in elk geval.
Onderweg naar Sluis liet ik tegen manlief m’n gedachten over de werkstress even helemaal de vrije loop. Zo werd ik me ervan bewust dat ik die woede naar binnen had laten slaan, zal ik maar zeggen: de aap op de verkeerde schouder, namelijk mijn eigen. En daar mocht ik van mezelf ook nog eens niet mee zitten. Daar zaten wat oude boodschappen onder over alles maar blijmoedig (‘professioneel’) moeten verdragen. Tot de kapotte laptop aan toe.
Toen ik dat helder had en goed had doorvoeld, voelde ik opluchting: de échte stress was geweest dat ik mezelf in de weg had gezeten.
En toen waren we in Sluis en ging ik van start. Opgelucht, maar nog steeds wel vol met twijfels over die heup. Daarom liep ik voorzichtig. Maar het ging goed: het werd niet meer dan wat hinder in lies en kleine bilspieren, het trok niet door naar mijn knie en werd geen heftige pijn. Ik genoot van de zon en het landschap, en vooral ook van prettig gezelschap van een clubgenote van Henk bij AV’56 en een Vlaamse loopster. Een beetje babbelen leidde af, en de Vlaamse, Inge, hielp me in de laatste kilometers ook door de tegenwind heen.
Inge en ik kwamen samen over de finish, na 2 uur, 17 minuten en 58 seconden. Dat is ongeveer net zo hard als de vorige, terwijl het parcours van deze sneller was, en dus eigenlijk rustiger. Iets rustiger, want er stond wel meer wind, met venijnige tegenwind op sommige stukken. Vooraf had ik gehoopt sneller te zijn en ik wil ook graag wat sneller, maar dat deed er zondag niet toe – ik was al heel blij met kunnen uitlopen. Manlief was al eerder gefinisht, en zo kon hij in de laatste paar honderd meter de foto van hierboven maken.
Ik was moe en al gauw wel heel stijf, maar toch tevreden. De volgende ochtend was ik nog tevredener, want ik werd tot mijn verrassing qua heup eigenlijk beter wakker dan de dag ervoor. Geen schade dus.
Sterker nog: ik deed m’n dagelijkse oefeningen en bij eentje om m’n heupen los te maken hoorde of voelde ik ‘pok’. Een lekkere pok dit keer, niet die van dat remmen van laatst.
Ik wist meteen: dat zit weer goed. En inderdaad. Het gaat sindsdien goed, zelfs zonder chiropractor. Dus het lange lopen heeft me eerder goed dan kwaad gedaan. Het omgekeerde van waar ik me zorgen om had gemaakt.
Nouja, wat me vooral goed heeft gedaan, is het gesprek met manlief in de auto naar de start. Dat het met die heup maar niet goed kwam had, zo denk ik, rechtstreeks te maken met de mate waarin ik mezelf in de weg zat. Niet dat het daardoor is gekomen, althans, dat geloof ik niet. Maar wel dat het zich maar niet oploste. Inzien dat ik mezelf dwars had gezeten én mezelf dat vergeven was nodig geweest om weer in balans te komen. Letterlijk ook, dus.
Wat leer ik hier nou van? Dat de samenhang tussen lichaam en geest wonderlijk is en dat het bij twijfel over blessures soms goed is om juist wél te doen wat spannend is, omdat je je zo de kans geeft op een positieve ervaring.
Dat over die aap op m’n schouder, tsja, dat is een hardnekkige. Het was leerzaam om ‘m weer eens onder ogen te zien, maar of ik ‘m de volgende keer meteen op een andere schouder krijg, geen idee. Hopelijk sjouw ik er dan niet weer meer dan twee weken mee rond voordat ik ‘m verjaagd krijg.
* Naschrift met nuancering: of m’n heup echt uit de kom was, dat weet ik niet – er heeft geen arts naar gekeken. Ik kon er in elk geval niet op staan, ‘m in sommige richtingen niet bewegen, en ik had vrij veel pijn. Overigens is iets ontwrichten voor mij minder gek of erg dan voor de gemiddelde persoon, want ik ben nogal hypermobiel. Er gaat ook wel eens een vinger uit de kom bijvoorbeeld, en dat doet niet eens echt pijn.
De laatste eerste keren
Op 1 maart was het een jaar geleden dat we de sleutel kregen van ons nieuwe huis. In het afgelopen jaar hebben natuurlijk regelmatig mensen gevraagd of we al gewend waren. We zeiden toen altijd dat daar minstens een jaar overheen moet gaan, om alle seizoenen een keer mee te maken. Hoe is het hier in de winter, wat gebeurt er in de tuin – dat soort dingen. Vanaf nu gaan er dingen op herhaling, althans, deels – we verhuisden pas echt half april, en dus moeten we bijvoorbeeld nog gaan ervaren hoe het is om als niet-Rotterdammers bij de marathon te zijn, manlief als loper en ik als supporter. Dat lijkt me ook wel echt een mijlpaal: dan zitten de ‘eerste keren’ er echt op.
De afgelopen tijd was ik me weer extra bewust van de ‘eerste keren’, vooral omdat het voor het eerst in het nieuwe huis lente wordt. Hoe fijn is dat! Nouja, dat is het elk jaar, maar dit keer hing er dus die ‘eerste keer’ omheen. De eerste keer weer alles open kunnen zetten en de zon naar binnen laten stromen, aaah! Sowieso slurp ik de zon op, als die er is, het is al lange tijd zo vaak nat, grijs, mistig en grauw.
Ook zo’n momentje was de ‘eerste keer’ weer buiten trainen: intervallen rijden op de triathlonfiets. Ik moet me daar altijd een beetje toe zetten. Er komen van die dingen bij kijken als: hoe heeft de fiets de winter doorstaan, waar zijn mijn spullen, en hoe reed dat ook alweer, in die houding? Die houding was nog geen 5 minuten gek, met wat geschuif op m’n zadel. Daarna was het weer lekker als altijd. En kon ik de rit als feestelijk weerzien ervaren, met het parcours dat me vorig al zo dierbaar geworden is: de Postbrug en het jaagpad langs het kanaal door Zuid-Beveland. Daar vaak fijn gereden vorig jaar, en ook nu ging het lekker.
Totdat het jaagpad afgesloten bleek te zijn:
Na deze winter in Zwift dacht ik nog: dat heb je in Watopia nou nooit! Want ook in dat opzicht was het een eerste keer: na een winter op Zwift. Ik ben die goed doorgekomen, kon ik concluderen, blij mee!
Kijk nou!
Ik heb…. een nieuwe fiets! Ik had er niet over geblogd, maar ben er sinds november mee bezig geweest, en dit is het resultaat:

Vrijdag de 21e in de winkel, net geleverd

Afgelopen vrijdag, de eerste echte rit, in de Zak van Zuid-Beveland

Eenmaal thuis, met blij baasje! Die daarna wel moest poetsen.
Dit is het resultaat van een zoektocht die vorig jaar om deze tijd begon. Eigenlijk wilde ik een nieuwe vakantiefiets. Met m’n oude ben ik nooit meer helemaal dikke vrienden geworden sinds het vervangen van het frame. Bovendien wilde ik een lichtere fiets, zo mogelijk met een ‘krom’ stuur (zoals van een racefiets). Dat bleek lastig. Door de eisen die ik stel aan de geometrie (lange benen, korte armen, bekken relatief rechtop) kwam ik er toen bij Bike4Travel niet uit: de fietsen die pasten, waren net zo zwaar als de oude én peperduur. Veel geld uitgeven alleen maar voor een beter fietsgevoel, dat ging me te ver.
De zoektocht stagneerde – eerst verhuizen. Eenmaal hier in Kapelle geland, veranderden er een paar dingen:
- We hebben hier verderop in de straat een goede fietsenzaak, de Kromme Spaak. We werden daar al gauw klant, en een van de dingen die ze voor me deden was een stevige beurt van die oude Afrika-fiets. Helemaal zoals vroeger rijdt hij niet, dat ligt echt aan het frame, maar eindelijk ‘bolde’ hij weer. Dat was een van de problemen namelijk: voor mijn gevoel ging er een boel energie verloren en lukte het me maar niet om ‘m lekker op gang te krijgen. Dat lag voor een groot deel aan het materiaal, zo blijkt nu: een inferieure ketting, nog uit de tijd met de grote leveringsproblemen, en lompe banden, eentje nog uit Tasmanië. Zoals hij nu rijdt, wil ik er nog wel langer mee weg. Al blijft het punt van het gewicht.
- Ik kreeg wel lol in het gravelen. Hier vlakbij ligt een erg leuke gravelroute, en ik ben ook snel bij de Brabantse Wal, waar je heerlijk onverhard kunt rijden. Een speciale gravelfiets leek me altijd overdreven, en ik deed dat tot nu toe op die Afrika-fiets. Maar als ik nou toch een nieuwe fiets wil…
- Mijn stokoude racefiets is echt wel een beetje overjarig. Ik rijd er nog steeds heel lekker op, en hij mag nevernooitniet weg (zó veel meegemaakt samen – ik reed daarop toen ik manlief leerde kennen!), maar ik verwen mezelf natuurlijk bepaald niet door in dik 22 jaar geen nieuwe racefiets te kopen. (Ik denk sowieso dat voor hoe veel ik fiets en hoe belangrijk die sport voor me is, ik ondergemiddeld geld aan materiaal uitgeef. De laatste nieuwe fiets dateert van het begin van dit weblog, tien jaar geleden. Ik hecht erg aan dit type spullen, ben niet statusgevoelig en de lol zit ‘m daar ook niet primair in, ook is een nieuwe fiets wel leuk natuurlijk.)
Ik leerde door wat rond te neuzen dat het mogelijk is om de wensen van de drie bullets met elkaar te verzoenen: er is in geometrie eigenlijk nauwelijks verschil tussen een gravelfiets en wat tegenwoordig een ‘endurance’ racefiets genoemd wordt, een racefiets voor langere afstanden. Het verschil zit hem in de wielen en banden. En als je dan een frame kiest met voldoende ‘nokjes’ erop, is het uitbreidbaar met een bagagedrager, lowrider en andere parafernalia die je nodig hebt als je op vakantie gaat. Nou, dat ging écht kriebelen
Ik stond dit hele verhaal ergens in de nazomer of vroege herfst een keer te vertellen aan Dirk-Jan van de Kromme Spaak, en toen vertelde hij dat hun ‘huismerk’ van opbouw-fietsen, Velo de Ville, in november met een betaalbare gravelfiets op de markt zou komen. Hij vermoedde bovendien dat we er met de geometrie wel uit zouden komen. Ik spitste mijn oren!
Vanaf november ben ik een paar keer gaan praten, passen en meten, en gaan kiezen. Het was zo een geleidelijke beslissing, voor het geheel (de G400) als de onderdelen, zoals de groep en de kleur. Rond de feestdagen heb ik de bestelling geplaatst, en toen was het aftellen!
De eerste indruk is erg goed. Ik vind hem er mooi en stoer uitzien en ik heb vrijdag heerlijk gefietst – in de zon nog ook! Het stuur is iets breder dan ik gewend ben, dat voelt robuust en het is niet of nauwelijks extra belastend. De remgrepen en omgeving zijn fijn en liggen lekker in de hand – dat is een groot verschil in ergonomie met die oude racefiets. Schakelen en remmen enzo gaat allemaal prima. Ik kom er makkelijker mee over onverharde wegen dan met de Afrika-fiets, al moet ik in diepe blubber nog wel m’n meerdere erkennen.
Wat nog gaat volgen, is een tweede wielset, zodat ik makkelijk tussen race- en gravelfiets kan wisselen, klikpedalen, wat kleine dingetjes, en een bagagedrager. Dan kan ik gaan experimenteren met bagage en een keuze gaan maken voor de volgende fietsvakantie.
En wat zéker ook nog gaat volgen, is een boel fietsplezier!
Schemageneuzel in week 2a
Met het hoofddoel voor komend seizoen helder heb ik zitten puzzelen aan mijn trainingschema. Hier het resultaat ervan. Het is een beetje neuzelig, maar wellicht bruikbaar voor andere a-typische tratleten op weg naar een halve.
Met a-typisch bedoel ik dat ik een veel betere fietser dan loper ben. Daarom zijn standaard trainingsschema’s voor mij niet geschikt. Die gaan uit van een veel gelijkere verdeling van talenten, zal ik maar zeggen. Voor mij is het verschil in zowel zwaarte van trainen als prestatie nogal groot, veel groter dan bij de gemiddelde triatleet. De halve straks in juni staat of valt met hoe ik het lopen doorkom, sowieso, en ook vanwege de limiettijden.
Overwegingen
Het is alweer van 2019 geleden dat ik ambitieus inzette op het triathlonseizoen, toen ook voor een halve. Ik heb sindsdien weer bijgeleerd over hoe ik optimaal kan trainen. Belangrijk moment daarin was de 1/3e triathlon in Leiderdorp in 2022. Dat beschouw ik als mijn beste ‘langere afstand dan een kwart’ voor wat betreft het lopen. Net daarvoor had ik veel gelopen, lange, rustige duurlopen vooral. Dus: die heb ik nodig.
Wat ik ook nodig heb voor het lopen, is goed fietsen. Ik wil die limiettijd halen en dan nog met nog zo veel mogelijk energie aan het lopen beginnen. Bovendien ‘verteer’ ik fietsen goed, zowel lange duur als hoge intensiteit. Dat kan ik benutten.
Veel lopen én veel fietsen, dat wordt al gauw te veel. Dus het is zaak goed te doseren. De afgelopen tijd heb ik ‘2 om 2’ getraind: beide sporten twee keer per week. Dat is me goed bevallen, dus ik zet dat voort. Maar ik wil wel verschillende trainingen doen. Wat ik uitpuzzelde, was dat dat kan in een micro-cyclus van twee weken. Dat wil zeggen dat alle trainingen die ik wil doen in twee weken passen.
Twee-weken-schema fietsen en lopen
4XFietsen: Fietsen heb ik maandenlang alleen maar onderhouden, wel op een okee niveau overigens. Net vorige week kon ik voor het eerst buiten trainen –heerlijk. En nu door, op naar de lente, op naar langere ritten! Met deze aanpak:
- Een lange, rustige duurtraining, waarbij ik idealiter wil uitkomen op zes uur als langste training – dat geeft een lekkere basis onder mijn conditie voor de totale duur van de halve triathlon. Idealiter, want als het weer zo’n slechte lente wordt als vorig jaar gaat dat niet lukken, en als het trainen te zwaar wordt, hoeft het ook niet per se. Ik heb de rustige duur in de winter onderhouden op 2 uur zwiften en in de kerstvakantie had ik al 3 uur en (veel) langer gefietst, dus ik hoop een vliegende start te kunnen maken. Kom maar door met die lente!
- Een middelllange duurtraining op de triathlonfiets, om te wennen aan die houding en later wat ‘blokjes’ op wedstrijdintensiteit te doen.
- Twee korte intervaltrainingen rond FTP en nog intensiever. Dat type trainingen trekt m’n hele conditie omhoog. Het hoog-intensieve heb ik ook op Zwift onderhouden, en bij mijn eerste ritje buiten zag ik veelbelovende vermogens. Binnenkort maar eens een FTP-veldtest doen, ik ben benieuwd.
3-4X Lopen: het is me gebleken dat ik met maar twee keer per week hardlopen probleemloos kon opbouwen naar lange duurlopen. Ik heb zo makkelijk eigenlijk al de maximale omvang bereikt, met onlangs mijn langste duurloop in tijden, dik 23 kilometer – meer dan genoeg. Nu is het zaak dat volume te onderhouden, en wie weet nog een heel klein tikje sneller worden gaandeweg, want op snelheid heb ik nog weinig getraind. En vooral ook niet te veel doen, het me niet tegen maken, niet mijn kruit al verschieten – dat is nog best lastig op zo’n lange termijn. Dat is het onzekere aan de plannen. Dit is mijn aanpak:
- Een lange, rustige duurtraining van ongeveer 2 uur. Dat geeft een lekkere basis! Alleen die lange laatste was zwaar, maar toen liep ik ook iets te hard, om aan te kunnen sluiten bij een groepje. Dat moet ik niet te vaak doen; dat is wat ik dit seizoen heb geleerd: als ik in een lange duurloop telkens naar ontspanning zoek en me niet bekommer om de snelheid, verteer ik ze beter.
- Een intensievere maar kortere duurtraining op beoogd wedstrijdtempo of met langere intervallen daarop, 1-1,5 uur. Dat wedstrijdtempo ligt overigens niet veel hoger dan m’n duurlooptempo, maar een verschil met de echt rustige duurtraining is wel dat tempo er daarin helemaal niet toe doet. Vorige week zaterdag heb ik al zo’n intensieve duurloop gelopen, te hard zelfs. Het was in een groep en die liep harder dan afgesproken. Dat eigenlijk net iets te hard lopen, dat kan nu nog omdat fietsen nog ‘on hold’ staat. Het ging prima, maar dat moet ik niet blijven doen.
- Een of twee korte trainingen op een hoger tempo, bijvoorbeeld een loopje van vijf kilometer (zoals afgelopen zaterdag bij de zwemloop, foto) of intervallen volgens de souplessemethode. Hopelijk heeft dat ook effect op mijn conditie, maar anders dan bij fietsen zijn deze trainingen vooral gericht op mijn hardlooptechniek. Anders ga ik van al die rustige duur lopen sjokken.

In actie bij de zwemloop in Vlissingen, 22 februari. Foto: Sandy Pleyte, met dank, via Facebook van de organisatie
Rust en herstel
Nou, dat had ik uitgedokterd en netjes gepland, en toen dacht ik: maar als daar geen rust- en herstelweken tussen zitten, wordt dat veel te zwaar. Gut, ja, geplande rust- en herstelweken – daar deed ik niet meer aan. In het jaar dat ik sukkelde met de darminfectie was dat zinloos, want toen kon ik beter meebewegen met de ups en downs van die ziekte. Vorig jaar trainde ik licht genoeg om nauwelijks extra hersteltijd nodig te hebben. Of liever gezegd: ik herstelde toen steeds heel makkelijk tussendoor, wat een voordeel is voor mij van fietsen tegenover lopen. En ook tot nu toe deze winter nam ik het zoals het kwam. Maar dat is bij zulke ambities net iets te vrijblijvend.
Okee, dacht ik, dus na elke cyclus een rust- en herstelweek. Dat is een mesocyclus van drie weken, twee-op-een, dat kan prima. Maar dat geeft ineens wel heel weinig tijd om op te bouwen. Dan moet ik wel heel grote stappen gaan zetten om de omvang te halen die ik wil bereiken. Hmm.
De oplossing was natuurlijk: drie-op-een, in een mesocyclus van vier weken. Dus drie weken opbouwend trainen, één week gas terugnemen. Dat is een heel gebruikelijk ritme, ik heb daar het vaakst mee getraind.
Dat betekent alleen dat ik een gekke mismatch krijg tussen de micro- en mesocyclus. In elke periode van drie weken opbouw doe ik anderhalf keer het programma van hierboven. Niks mis mee, alleen even wennen. Om en om splitst zo’n tweewekelijkse microcycus dus in een a- en een b-week. Dit is week 2a. Dat wil zeggen dat ik microcyclus 1 achter de rug heb: de eerste ’tweeweekse’. Volgende week rust- en herstelweek, en daarna volgt de tweede week van microcyclus 2. (Gekke gedachte trouwens dat ik er al 1/6e van de opbouw-trainingen op heb zitten.)
En de rest
En oja, zwemmen, dat zit er ook nog bij. 1,9 kilometer zwemmen lukt altijd wel – als ik naar het zwembad ga, zwem ik dat al. Het is alleen wel fijn als ik er energie mee spaar. Dus focus op techniek en ontspannen zwemmen. Met het oog daarop ben ik nog wel even zoet met de cursus bij Zwemanalyse en bijbehorend trainingsschema. Hopelijk lukt het om voor 7 juni een paar keer in het open water te zwemmen, zo mogelijk al een keer 2 kilometer en/of Kattendijke-Wemeldinge (dat is langer, maar met de stroming mee). Ik houd zwemmen op twee keer per week. Met nog vaker zwemmen word ik misschien ietsje sneller, maar haal ik mezelf forse planningsproblemen op de hals, en wat ik al eerder schreef: zo leuk is het zwembad niet altijd.
Een permanent onderdeel van mijn trainingen dat ik er zeker in houd is de yoga, voor core stability (krachttraining buik, heupen, rug, schouders), lenigheid en mijn hoofd.
De afgelopen seizoenen deed ik ook nog vrij zware krachttraining voor m’n benen, maar dat doe ik voorlopig niet: te zwaar, te haaks op het lange lopen, niet per se nodig voor 90 kilometer fietsen, en vorig jaar rendeerde het eigenlijk niet zo. Ik kon toen weliswaar kort een veel hoger vermogen halen dan ooit tevoren, maar daar had ik voor mijn type wedstrijden niet veel aan. Ik verwerk wel wat krachttraining in de fietsintervallen.
* * *
Een schema is een routekaart, ik zal in het dagelijkse sportleven zelf de weg moeten vinden. Heel blijven en lol houden blijven hoe dan ook de prioriteit. Ik heb er zin in, en ben benieuwd hoe het gaat lopen en waar het me dan gaat brengen!
Drie keer is scheepsrecht
Vanmiddag heb ik voor de derde keer meegedaan aan de Zwemloop Vlissingen, het eerste multisport-evenement op de kalender van het nieuwe jaar. Zo’n derde keer doet terugblikken, en dat is met tevredenheid:
- Ik bedacht al in de aanloop dat ik persoonlijk in het rustigste vaarwater van de drie keren zit. De eerste keer (2022) lag Pa net in het ziekenhuis; vorig jaar was ik niet fit en zat ik in een klein mini-oasetje tussen een boel stress: een week later barstte de verhuizing los. Nu gaat het mij persoonlijk gewoon heel goed, hooguit net de laatste paar dagen een beetje last van m’n knieën af en toe. (De wereld is een ander verhaal op het moment, maar ik geloof niet dat dat mijn sporten beïnvloedt.)
- Dit was mijn snelste van de drie: met (zelf geklokt) 38:23 was ik een minuut en één seconde (haha) sneller dan in 2022 en drie minuten sneller dan vorig jaar. Dat zit hem vooral in het wisselen, en ten opzichte van vorig jaar ook in het lopen. Beide vorige keren had ik heel slechte wissels; dit keer ging het gewoon goed. Ik had dat ook wat beter voorbereid, waar het vaarwater van bullet 1 een rol in speelt. Die rust hielp dan ook nog eens tijdens de wedstrijd: als het druk is in mijn hoofd, versterkt dat mijn verstrooidheid.
- Ik heb naar mijn huidige kunnen gezwommen en gelopen, dat stemt me tevreden. Ik kwam bij het zwemmen weer uit op de ongeveer 10-blank waar ik een abonnement op lijk te hebben, maar dat was in een rommelige baan met een groot snelheidsverschil, niemand om bij aan te haken, en een heuse frontale botsing. Zonder erg gelukkig, maar ik schrok wel en kwam helemaal stil te liggen. Daarna was ik pissig, want het was echt asociaal inhalen geweest. Vorig jaar zwom ik veel harder, maar dat is waarschijnlijk voor een deel het gunstige treintje geweest toen, en sindsdien ben ik wel veel trager geweest – mijn zwemmen is op de weg terug omhoog. Het lopen voelde lekker, en met de focus op rustige duur is 5’26/km voor mijn doen gewoon okee. Geen last van m’n knieën, wel erna weer een beetje – ik houd het in de gaten.
De omstandigheden waren gunstig: ik kon hardlopen in m’n triathlonpakje, dus zonder extra laagje. Dat was fris maar niet koud. Er stond wel wat wind, niet heel gunstig, maar verder was het ideaal hardloopweer met voor mijn gevoel veel zuurstof in de lucht. Het beetje miezer mocht niet deren, hooguit was het daardoor wat grijzig allemaal.
- Het was weer gezellig met een paar bekenden – elk jaar meer, en dit jaar natuurlijk helemaal door de Zeeuwen die ik heb leren kennen. Want dit was mijn eerste deelname als Zeeuwse. Dat maakte het ook anders, zo ben ik met de trein gegaan en ik was er voor mijn gevoel zo.
- Het is en blijft een leuk evenement: kleinschalig, compact, boel kinderen, goed georganiseerd, leuk parcours. Een mooie opener van het seizoen!
De zwembad-cultuurshock
Ik ben hartstikke blij met het ‘nieuwe leven’ dat de verhuizing van april me heeft opgeleverd. Het gaat om het nieuwe huis (heerlijk), de andere omgeving (ah, die rust en ruimte!) en de snelle inburgering, maar er is meer veranderd. In het oude huis kon ik niet zwiften zoals ik nu doe bijvoorbeeld. En zo is er meer, ook op niet-sportgebied.
Maar er was de laatste maanden ook iets waar ik mee worstelde. Het lijkt net de laatste weken weer beter te gaan, maar vanaf de herfst heb ik best wel moeite gehad met de gang van zaken in de zwembaden. Vooral in dat van Kapelle, omdat ik daar het meest kom, maar in Goes had ik mijn slechtste ervaring.
Waar het om gaat is dat ik soms amper ruimte had om een beetje fatsoenlijk te zwemmen. Dat komt dan door een combinatie van drukte en grote snelheidsverschillen in de baan, of liever gezegd: het snelheidsverschil tussen mij en alle andere zwemmers. Ik ben regelmatig de enige snellere zwemmer geweest en dan bijvoorbeeld ook de enige borstcrawler. Dat vind ik nog steeds gek – dat heb ik in Rotterdam nooit zo meegemaakt, en ook in andere zwembaden niet. Waar zijn dan toch de andere snelle zwemmers?
Dus dan deel ik de baan met vier of vijf trage, breeduit zwemmende schoolslagzwemmers, en dat is hinderlijk. Hier is het dus druk als je de baan met z’n vijven of zessen deelt; in Rotterdam ervoer ik het als druk als we met het dubbele aantal in de borstcrawlbaan bezig waren. Een aparte borstcrawlbaan, daar doen ze hier niet aan, en dat kan ook niet als het om één zwemmer gaat, tegenover twintig schoolslagzwemmers. Dat snap ik wel, maar het gevolg is wel dat ik niet fatsoenlijk kan zwemmen.
Daar komt nog bij dat die schoolslagzwemmers frappant weinig rekening houden met een snellere borstcrawler. Nouja, ik moet zeggen: dat varieert, er zitten aardige mensen tussen. Maar ik heb sterke staaltjes meegemaakt. Die benen net iets minder ver uitslaan of even wachten bij het keerpunt – ho maar. Soms blijven ze zelfs gewoon naast elkaar zwemmen, al ouwehoerend. Ik meen soms zelfs een triomfantelijke of vijandige blik te zien.
Ik word er zelf af a-socialer van, merk ik. Ik bedoel: ik houd in principe rekening met m’n baangenoten. Maar als dat niet van twee kanten komt, haal ik ook wel eens hinderlijk in, moeten zij maar eens even in de remmen.
Die ene keer in Goes was het zelfs ronduit vijandig. Daar zwommen er twee pratend naast elkaar, soms bleven die rechts zodat ik er aan één kant langs kon, dan weer ging de een naar links en moest ik midden tussen ze door, en dat zag ik soms pas op het laatst – ik werd er gek van. Ik sprak ze aan en zou daarop langs de muur blijven, maar dat was al buitengewoon onvriendelijk van hun kant – ‘kun je niet kijken door dat brilletje van je dan?!’ Toen kwam er nog iemand bij, wel aardig overigens, maar dat maakte het nog lastiger. Toen nóg iemand, aan hem vroeg ik rekening met mij te houden, en zonder blik of woord prompt zwom hij weg, mij maximaal in de weg zittend. Toen ben ik maar vertrokken.
Ik heb nog even met de badmeester gepraat, ook om te checken of dat uur eigenlijk ook wel voor borstcrawlers was. Jawel, ik had het volste recht er te zijn. Hij wist trouwens precies over wie ik het had. Hij zei nog: sinds corona zijn de zwemmers een stuk minder bereid om rekening met elkaar te houden.
In Kapelle ben ik ook een keer weggegaan en heb ik een paar keer trainingen sterk moeten aanpassen en dan op hangen en wurgen volgehouden, waardoor het bepaald niet ontspannen was. Ook daar was een keer iemand onsympathiek (‘ja, dat gaat niet zo nu jij erbij bent’). In een andere variant zijn we met twee of drie snelle zwemmers in een baan bezig, en dan komt er een nieuw iemand aan, een heel trage schoolslagzwemmer, en die verkiest dan uitgerekend onze baan. Pfff… En één keer ving ik van een paar banen verderop een flardje gesprek op over borstcrawlers ‘met zo’n trainingsschema’ – die moest je niet hebben in de baan. Nee, akelige mensen zijn we…
Het voelt af en toe alsof ik het rustige schoolslagfeestje kom verstoren. Het vijandige richting de ‘sterkere’ doet me op de slechtste momenten denken aan de oorlog op het fietspad tussen de racefietsers en de rest. Ik kan me natuurlijk wel voorstellen dat het prettiger is om met allemaal gelijkgestemden en even snelle zwemmers te zijn, maar zíj kunnen een baan opschuiven en daar treffen ze die, dan zijn ze van me af. Ik kan dat niet – dat is alleen maar een verplaatsing van het probleem.
In Kapelle is er sinds het begin van dit jaar een bordje ‘snelle baan’. Ik weet niet helemaal zeker of het effect heeft, dus of mensen zich er wat van aantrekken, en ‘snel’ is een relatief woord. Maar ik heb dus wel net de laatste paar weken redelijk rimpelloos kunnen zwemmen. Ik leer ook de momenten beter kiezen, al beperkt dat wel nogal het aantal mogelijke wekelijkse zwemmomenten.
Die gemoedelijke Zeeuwen, in het zwembad ondergaan ze een karakterverandering. Ik verlang dus nog echt wel eens terug naar de borstcrawlbaan van zwembad West. Dat had ik niet verwacht.
Hardlooptraining geven: Annet verdient navolging
Ik had het op dit blog al een keer over Annet Steggerda, de 77-jarige die naar zilver en brons zwom op het WK voor masters. Ze is sindsdien meervoudig Nederlands kampioen geworden, met verbeteringen van de kampioenschapsrecords.
Alsof dat nog niet genoeg is, heeft Annet ook nog een ander bijzonder sportverhaal. Ze was jarenlang hardlooptrainer en, zo zegt ze, haar lopers hadden nooit blessures. Daar kijk ik meteen van op. Ik ben dus met haar en haar man Aart gaan praten over hoe dat kan. Bij een boel van wat Annet vertelde dacht ik: ‘maar dat is toch gewoon goede, procesgerichte training geven, waarom gebeurt dat niet vaker?’ maar ze ging ook nog wel verder dan dat. Hieronder lees je daarover.

Annet (rechts) aan het lopen in de Soestse duinen
Annet werkte vooral met beginnende lopers die fitter worden als doel hadden en lopers die terugkeerden van een blessure: “Als mijn lopers in drie maanden konden ‘hardlopen tot de brievenbus’, vond ik het geslaagd. De iets ambitieuzere groepsleden deden loopjes van drie tot vijf kilometer. Lang niet iedereen ging lopen voor hun lol. Zo kwam er eens een vrouw met een chagrijnig gezicht op de eerste Fitstart-training met de woorden ‘ik kreeg dit van mijn man’. Maar dat chagrijn verdween, hoor!”
Dat is misschien meteen wel het allerbelangrijkste: geen chagrijn, maar plezier. Dat stond in Annets aanpak centraal. Zo ging ze met haar groep lopen op mooie plekken, zoals in de duinen rond haar woonplaats Soest. die duinen zijn bekend van de Silvestercross, en dat is niet toevallig, want Annets atletiekvereniging, AV Pijnenburg, zit achter de organisatie daarvan.
Omwille van het plezier had Annet een voorkeur voor speelse oefeningen. Die omgeving leent zich daarvoor: lopen van boom tot boom, rondjes om een bosje, draaiend en keren rond de bomen, een heuveltje op via de moeilijke korte of de makkelijke langere route, stukjes door het zand. Dan verstopte ze bijvoorbeeld iets in het bos en moesten de lopers het lopend zoeken.
Ongemerkt zat er zo differentiatie in het programma, want de een liep meer dan de ander en de een koos de zwaardere of langere weg, de ander de lichtere of kortere. En dat was helemaal prima. Annet: “Dat maakt het voor lopers mogelijk om binnen hun eigen grenzen te blijven zonder dat dat opvalt, dus zonder dat je zichtbaar achterop raakt ofzo. Een van mijn lopers ging in een andere groep altijd te ver, zo ver zelfs dat ze aan het eind van de training altijd moest overgeven. Bij mij in de groep niet.”
Ook ongemerkt, dus zonder expliciete instructie, zat er zo loopscholing in de trainingen – altijd, want techniek vindt Annet belangrijk. Met een instructie als ‘kijk naar de bomen’ liet ze haar lopers rechterop en lichtvoetiger lopen. De lopers deden buikspieroefeningen zelfs – in het Soestse zand! Annet: “Nouja, dat hoefde niet – wie een hekel had aan zand aan hun kleren mocht uitwijken naar harde ondergrond. Zo is er altijd wel een mouw aan te passen”.
Annet zorgde ook voor de nodige bevestiging: ze deelde complimenten uit en zorgde ervoor dat haar lopers zelfvertrouwen kregen. Door alleen veilige oefeningen te laten doen, zodat iedereen erin kon slagen. Door niet zelf te helpen, maar wel de groep iemand te laten steunen die dacht iets niet te kunnen of te durven. En als die oefening dan lukte, mocht iedereen het weten: ‘Zie je wel, je kan het best!’
Zo kon de een na de andere loper iets waarvan die nooit had verwacht het te kunnen. Daarvoor moest Annet haar lopers wel goed kennen, en daar investeerde ze in. Ook in hoe zij waren als mens, dus hoe ze hen kon motiveren, hun weerstand overwinnen. Persoonlijke aandacht was daarvoor belangrijk: een verjaardag vieren, een gesprekje als het niet lekker ging… Ze liep niet voor niets altijd zelf mee, achteraan de groep. Dat is waar meestal de meeste zorg nodig is.
Annet vond ook haar voorbeeldrol belangrijk. In het voordoen van de oefeningen, in haar kleding, haar toewijding (altijd aanwezig, ruim op tijd) en haar positieve houding (‘Slecht weer? Daar maken we wat van!’)
Tot zover in het gesprek denk ik: wat ze beschrijft, is gewoon goede training geven. Het is een schoolvoorbeeld van procesgerichte training. Wat me de vraag doet stellen of haar aanpak ook geschikt zou zijn voor prestatiegerichtere lopers? Dat speelse bijvoorbeeld, past dat dan wel? Annet: “Deze manier van trainen is prestatiegericht, alleen anders. Niet met behulp van apparaten zoals een sporthorloge, maar juist met je eigen lichaamsgewaarwording, dus door je bewust te worden van je eigen lopen. En niet met een schema, maar uitgaand van het moment. Dat geeft minder controle, maar het is de beste manier om tot prestaties te komen – als je dat wilt.”
Daar kan ik me wel in vinden: plezier en prestatie gaan hand in hand, wat je voelt is belangrijker dan wat je meet, en goed training geven is gericht op het individu in het hier-en-nu. Hoe komt het dan toch dat dat zo weinig gebeurt, goed training geven? Ik ben zelf immers ook niet voor niets geen lid meer van een atletiekvereniging…

Annet als trainer
Het is vooral Annets man Aart, zelf geen loper, die daar een uitgesproken mening over heeft. Het beeld dat hij schetst, herken ik wel: “De typische trainer bij een atletiekvereniging is ‘baasje’: zelf een prestatiegerichte loper, vaak nogal een Einzelgänger, die zich wil doen gelden, iets wat hij misschien op z’n werk, in het dagelijks leven, niet kan. Of kon, want een groot deel is oud – ze weten van geen ophouden. En ze bemoeien zich overal mee. Ze zijn moeilijk te managen: elkaar aanspreken is lastig en er is geen enkele vorm van sanctie. Typerend is dat ze bij clubkampioenschappen zelf meelopen, in plaats van hun lopers te begeleiden. Sterker nog: ze verslaan dan hun eigen lopers. Ander zichtbaar verschijnsel: ze lopen bij hun groep standaard vooraan – daar waar Annet niet voor niets koos voor achteraan. Die trainers hebben soms niet eens in de gaten dat niet iedereen het bij kan houden. Zo branden ze hun lopers af. Voeg daarbij de moderne tijd met z’n nadruk op meten en technologie, en je krijgt een vorm van training waar getallen belangrijker zijn dan lichaamsbewustzijn. Precies dat deed Annet anders: het individu centraal, plezier hebben, je lichaam leren ervaren en dat gebruiken als basis voor de training. Dat gaat natuurlijk om iets heel wezenlijks. Het verschil ging steeds meer schuren; Annet is gestopt voordat dat tot een conflict kwam.”
Toch heeft Annet het eerst jaren kunnen doen, hoe zit dat? Ook daarover heeft Aart een mening: “Atletiekverenigingen zijn gaandeweg van karakter veranderd. AV Pijnenburg was ooit een echte vrijwilligersorganisatie. Maar de vereniging werd steeds groter, en die groei zat hem vooral in leden die alleen kwamen lopen en verder niet actief werden. Dat zette het vrijwillige karakter onder druk. Er vond professionalisering plaats, ook van de trainers: die moeten nu een opleiding volgen en hun certificering bijhouden. En ze krijgen een vergoeding, een paar euro per uur. Daar waar leden voor 150 euro per jaar kunnen lopen zo veel als ze willen. De trainers gingen dus steggelen om er een euro per uur bij te krijgen – maar dan nog blijft het bedrag zo laag dat het natuurlijk niet past bij de grote verantwoordelijkheid van het werk. Stel je bijvoorbeeld voor dat er iets misgaat met iemand in het bos.”
Daar heeft Aart wel een punt te pakken natuurlijk. Wat kun je vragen, wat kun je verwachten van trainers, vrijwillig of voor een babysit-uurtarief? Ik heb me dat zelf ook wel afgevraagd tijdens mijn jaren bij Rotterdam Atletiek, als ik ontevreden was: misschien verwacht ik te veel. Te veel verstand van zaken, maar ook te veel individueel maatwerk – ik voelde me regelmatig tot een soort eenheidsworst gemaakt binnen de groep. Dat kon ik dan zelf wel corrigeren, maar, vroeg ik me af, ben ik dan daarvoor lid van een atletiekvereniging, om daarbinnen toch vooral mijn eigen gang te gaan?
Annet ging juist in die individuele aanpak heel ver. Zo maakte ze bijvoorbeeld bij bijzondere gelegenheden zoals kerstmis voor elk van haar lopers een klein, persoonlijk cadeautje. Nou weet ik niet of dat echt nodig is, ik had me er misschien zelfs ongemakkelijk bij gevoeld. Dat er aan de aandacht, toewijding, omgaan met ‘moeilijke’ mensen en aan de tijd die je erin stopt een grens zit, dat snap ik van die andere trainers wel. Een enkele blessure en ook af en toe een ‘afhaker’ lijken me geen ramp. Maar plezier centraal, goed oefenen (ook met lichaamsbewustzijn), differentiëren, uitgaan van het moment – dat zouden toch meer trainers moeten kunnen?
Limieten zijn (niet) voor iedereen
Aan mijn inschrijving voor de Line Crossers halve triathlon waar ik de vorige keer over schreef, ging nog wel even wat vooraf wat geleid heeft tot een aanpassing op hun website. Ik hoorde vorige week van het bestaan van die nieuwe triathlon via de nieuwsbrief van de NTB. Ik keek op de site en zag staan dat het een triathlon ‘voor iedereen’ was. ‘Klinkt goed,’ dacht ik. Ik zocht immers nog naar een mooi doel en het verhaal, het tijdstip en de plek van deze triathlon spraken me meteen aan. Ook de kleinschaligheid vind ik fijn, en het was nog betaalbaar bovendien.
Maar toen keek ik bij het parcours en toen zag ik staan dat de limiet voor het fietsen 3 uur was en voor het hardlopen 2 uur. Weg enthousiasme. Ik besloot er een mailtje aan te wagen en toen ontspon zich deze correspondentie tussen mij en penningmeester Dirk.
Ik:
Ik werd erg enthousiast toen ik gister in de nieuwsbrief van de NTB de Line Crossers triathlon aangekondigd zag staan: ik wilde komend seizoen een halve triathlon doen, de plek en tijd zijn ideaal, het is een mooi extra verhaal en er staat op de homepage dat het een triathlon ‘voor iedereen’ is. Ik ben een doorgewinterde triatleet en goede fietser, maar wel ook een vrouw uit de 50+-categorie.
Toen ik doorklikte naar de routes, ervoer ik wat daar stond dan ook als koude douche: 92 kilometer fietsen binnen 3 uur zou me misschien nog net lukken, maar vervolgens een halve marathon lopen binnen de 2 uur – no way. Mijn PR op de losse halve marathon is 1:58 en dat is van 10 jaar geleden.
Dus, helaas, dat ‘voor iedereen’ is toch niet voor mij, en ik ben niet de enige. Kijk maar eens in de uitslagen van brede halve triathlons zoals de Ironman 70.3, zou ik zeggen. Die van Knokke afgelopen jaar – in mijn leeftijdscategorie haalden 10 van de 14 deelneemsters jullie limiettijden niet.
Ik vraag me af of jullie die limieten echt menen. Zo ja, dan is jullie triathlon niet ‘voor iedereen’. Zo nee, dan is het jammer dat de tekst zo’n afschrikwekkend effect heeft. Ik zou dus zeggen: pas een van die twee dingen aan.
Dirk:
Hartelijk dank voor je bericht en interesse!
Helaas zijn we genoodzaakt de limieten te hanteren vanwege de verstrekte vergunningen en wegafsluitingen die we weer moeten opheffen op afgesproken tijdstippen. Dus helaas word je uit de wedstrijd gehaald wanneer de limiet niet gehaald wordt.
De tekst op de website hebben we aangepast, waarbij we uitleggen dat we genoodzaakt zijn limieten te hanteren en je een wat meer ervaren triatleet moet zijn. Dank voor de oplettendheid en het meedenken!
Ik:
Dank je wel voor je reactie. Fijn om serieus genomen te worden, minder leuk is dat ik dus niet mee kan doen. Dat is overigens, om er nog één ding over te zeggen, geen kwestie van gebrek aan ervaring: ik ga m’n 15e triathlonseizoen in. Ervaring is echter geen garantie voor snelheid. Sterker nog: op een gegeven ogenblik gaat ervaring bij wijze van spreken eerder averechts werken, door de stijgende leeftijd. Dus ik zou gewoon zeggen: deze triathlon is voor iedereen die die limieten kan halen.
Hij:
Vandaag hebben we als bestuur nog even contact gehad en we gaan de tijd voor het lopen met 15 minuten oprekken. We hebben het onderzocht en dit kan zonder dat het draaiboek daarmee helemaal de schop hoeft.
Ik:
Dat kwartier maakt voor mij wel uit, ja, ik slaap er nog een nachtje over. Nog één vraag: is het echt per onderdeel, die limieten, of gaat het vooral om in totaal onder de 6 uur 15 blijven? Bij zwemmen is de limiet immers juist wel ruim, en in totaal zou 6 uur 15 voor mij dus wel moeten lukken – lopen is mijn slechtste onderdeel.
Hij:
Gaat vooral om het totaal. Dus als je snel zwemt en fietst en veel marge over hebt, dan creëer je daar meer tijd door voor het lopen.
Ik:
Ah, dat geeft de doorslag – ik ga me inschrijven en verheug me al! Hartelijk dank voor het beantwoorden van mijn vragen.
Hij:
Super! Van harte welkom en we gaan er wat moois van maken!
Zo kwam het toch nog goed, en de homepage is inderdaad anders nu. De snelle en inhoudelijke reacties vond ik heel erg netjes, dat geeft vertrouwen. Ik zelf heb natuurlijk twee stokpaardjes bereden: pas op met ‘iedereen’ zeggen als het gaat om sportieve prestaties, en houd rekening met oudere sporters, vrouwen al helemaal.