Blijf een beetje Bram
Ik heb afgelopen binnen net iets meer dan een dag en met heel veel plezier Tank gelezen, het boek van Bram Tankink, met Ralph Blijlevens uit 2018.
Dit is geen wielerblog, dan zou ik een wat representatievere recensie schrijven, nu laat ik het erbij dat ik denk dat dit boek voor elke wielerliefhebber de moeite waard is, vanwege een dubbel inkijkje: in de persoon Bram Tankink en via hem ook in de wielerwereld. Van allebei zie je zeker niet alleen de mooie kant: een eerlijkheid die ik altijd kan waarderen in een boek.
Voor dit blog pik ik er één dingetje uit dat me opviel omdat ik het er net zelf hier over had gehad: het nadeel van het precieze meten en rekenen. Tankink maakt de opkomst van de vermogensmeter mee. Dat verandert het trainen voor hem. Waar ze eerder met een groepje profs afspraken om bijvoorbeeld samen de Ardennen in te rijden en elkaar op de klimmetjes de maat te nemen, krijgen hij en zijn collega’s steeds meer precieze blokken voorgeschreven: een X aantal minuten bij vermogen Y. Dat is hoogst individueel en ook niet aangepast aan de omgeving. Samen trainen zit er zo veel minder in.
Maar het gaat nog verder dan dat. Waar Tankink nog het restje meemaakt van de tijd waarin je het wielrennen kon domineren dankzij doping, gaat in toenemende mate precisie in training en voeding een rol spelen (p. 293):
De laatste paar procent verschil haalde men niet uit training, wel uit medische preparatie. Nu dat verdwenen is, haal je de laatste paar procent uit training en voeding en dat vraagt een volledig andere instelling. (…) Er is een ander type renner opgestaan. Renners met haast autistische trekjes, plichtsvervullers. Tegenwoordig kun je iets bereiken door vanaf de jeugd keihard te trainen. De avonturiers verdwijnen langzaam uit het peloton. De renners van nu zijn stuk voor stuk trainingsmachines die zich laten leiden door wattagemeters, trainers en voedingsschema’s.
Ik schrijf dit op een dag dat Mathieu van der Poel daar weer eens dwars doorheen is gefietst, maar hij is inderdaad echt een uitzondering geworden. Het koekeloeren op de vermogensmeters in plaats van er gewoon in vliegen is al berucht natuurlijk. Ik heb ook al wel met kromme tenen zitten kijken naar reportages over hoe voor de renners in de Tour hun eten tot op de gram nauwkeurig wordt afgewogen – iets wat je buiten die context een eetstoornis zou noemen. Dat lijkt me voor die renners voor een groot deel pure onzekerheidsreductie, ook al wordt het ‘wetenschappelijk’ genoemd.
De kromme tenen zitten er vooral in dat een heleboel gewone stervelingen, prestatiegerichte recreanten en hobbyisten dus, er een voorbeeld aan nemen: denken dat het zo moet. Je zou ze de kost niet moeten geven die liever binnen trainen omdat ze daar preciezer hun ‘blokjes’ kunnen afwerken. Of die niet meer kunnen fietsen zonder vermogensmeter. Of die als ze ‘maximaal’ willen gaan, op hun vermogensmeter kijken in plaats van te voelen wat hun benen op dat moment écht kunnen. Die ook hun eten afwegen en hun koolhydraten en eiwitten tellen.
Daar gaat, ook op dat niveau, iets wezenlijks in verloren. Eten omdat je trek hebt of iets lekker vindt. Fietsen gewoon vanwege je kop in de wind. Niet naar je schermpje kijkend, maar naar de vele sneeuwklokjes of het mooie licht van de wegtrekkende mist van vandaag (foto hieronder). Lekker bollen met de wind in de rug, of foeteren op de tegenwind. Zomaar een weggetje inslaan omdat je benieuwd bent waar dat heengaat. Je maatje eraf sprinten voor een plaatsnaambordje. Ouwehoeren. Enzovoort, enzovoort.
Het is niet strijdig met elkaar – niet per se. Er kan veel lol zitten in mooie blokjes rijden en je kunt daarnaast tijd maken om te zwerven en te spelen. Blijf dat vooral ook doen.
Train, maar word alsjeblieft geen plichtsvervullende trainingsmachine.
Blijf avonturier.
Blijft een beetje Bram Tankink.