Fietspadzorgen
Afgelopen week stond er in de NRC een ingezonden brief die ik herkenbaar vond:
Ik ben nog nooit tegen een e-bike opgebotst, maar wat ik zeker herken is dat de snelheid van e-bikes op het ogenblik het probleem niet is. Op mijn grote ronde van afgelopen donderdag heb ik tientallen (misschien wel meer dan honderd?) e-bikes ingehaald, ik ben er door geen één zelf ingehaald. Ja, ik reed op een racefiets, maar ik kwam thuis met een gemiddelde van nog geen 25 km/u, dat is niet echt raggen, lijkt me. In mijn eerdere lange tocht naar Vlissingen verbaasde ik me er juist over hoe langzaam sommige e-bikers rijden, in inderdaad standaard breeduit naast elkaar. Ik bel me helemaal suf.
De snelheid is dus volgens mij niet het probleem, wel twee andere dingen:
- Inderdaad de onberekenbaarheid van sommige e-bikers, die volgens mij zeker voor een groot deel komt doordat er veel mensen op rondrijden die eigenlijk niet zo goed kunnen fietsen en het zonder die trapondersteuning niet of nauwelijks zouden doen. Het motortje maskeert als het ware hun gebrek aan vaardigheid. Hand uitsteken is sowieso een vergeten praktijk, lijkt het wel, en ik kan me erover verbazen hoe zeer mensen verschrikt opkijken en hoe traag ze reageren als ik wil inhalen. Alsof het feit dat er anderen op het fietspad zijn nieuw voor ze is – in de toeristendrukte.
- Niet de snelheid als zodanig, maar het snelheidsverschil. Het baart me al jaren zorgen dat dat op het fietspad meer dan een factor tien bedraagt: de langzaamsten gaan zo’n 4 km per uur (wandelaars, al dan niet met kinderwagen of hond, ouders die hun peuter leren fietsen), de snelsten meer dan 40 (speed-pedelecs). Dat is dus alsof je midden op de snelweg ineens een jogger tegen kunt komen. Waarvan een deel nog breed is ook: bakfietsen bijvoorbeeld, en donderdag kwamen er bij Ouddorp quads het fietspad op – gelukkig achter me (wat een herrie ook!).
Ik begreep dat ook in Het Parool een ‘fietspad-discussie’ woedt, waar gister iemand via Twitter ook weer zeer herkenbaar op reageerde (dit draadje – het gevoel van het ‘schriftelijke verzoek in drievoud’, haha, ja!). Het speelt al jaren, maar er zijn volgens mij de laatste maanden een paar ontwikkelingen bij gekomen die het weer zeer actueel maken:
- Er zijn in de lockdown een boel mensen gaan fietsen die dat anders niet deden, velen daarvan op een e-bike. Het is op sommige plekken en momenten dan ook knetterdruk – drukker dan ooit tevoren. Wij telden bij ons voor op 5 mei meer dan 400 fietsers per uur, en die moeten iets verderop een fietspad op dat ze delen met wandelaars, hardlopers en skeeleraars. Eigenlijk op 1,5 meter afstand nog ook, maar dat kun je sowieso schudden. Ik denk al sinds maart: waarom mogen snelle fietsers daar niet over de weg? Auto’s rijden er amper.
- Wat gewoon fietsen is, is omgeslagen naar de e-bike. Toen wij vorige maand aan het fietsen waren, werden we er al op aangesproken waarom we het onszelf ‘aandoen’, zelf trappen, buiten de bebouwde kom zie je nauwelijks meer mensen op gewone fietsen, en van de week constateerde ik dat zelfs in de taal zelf trappen de uitzondering is geworden, althans op de website van de ANWB: dat heet nu ‘niet-elektrisch fietsen’ (zie mijn andere blog).
Samen betekent dit dat er relatief veel ‘newbies’ rondfietsen op e-bikes. Die wonderbaarlijk trage e-bikes in Zeeland, dat zijn veelal Duitse toeristen. Die krijgen kennelijk klakkeloos een e-bike mee van een verhuurder, terwijl ze eigenlijk nauwelijks kunnen fietsen. Ook de buitenlandse fietsers van de boat&bike-tours die langs ons huis komen, rijden sinds dit jaar allemaal op een e-bike – en die zijn ook niet heel ervaren, zal ik maar zeggen. De trapondersteuning maskeert hun gebrek aan vaardigheid. Tijdens de lockdown zag ik ergens buitenaf een 80+-dame die gevallen was omdat haar e-bike tot stilstand was gekomen tegen een opritje de dijk op, afstappen was niet gelukt. Ik vroeg me toen af: wat doet zo iemand daar? Zonder trapondersteuning had ze zo’n rit niet gemaakt, en was bovendien haar fiets lichter en dus beter te hanteren geweest.
Waar het op neerkomt, is dat we het als fietspadgebruikers met z’n allen moeten zien te rooien. Niemand van ons heeft meer recht op het fietspad dan een andere groep. Geen van de groepen is in z’n eentje ‘schuldig’ aan het snel- en vaardigheidsverschil – en aan het feit dat de infrastructuur niet is ontworpen voor wat er nu op fietspaden gebeurt.
Ik ben alleen, ik doe m’n best, ik betracht geduld, ik zoek mijn plekken en mijn momenten (ben donderdag nog een smal fietspad zo snel mogelijk weer af gegaan omdat het er erg druk was), ik trek tegenwoordig zelfs bewust een bloemetjesshirt aan om herkenbaarder te zijn als vrouw en zo minder agressie op te roepen en – zo is mijn indruk – vaker voorrang te krijgen (al ben ik in 300 km fietsen toch nog drie keer met ‘meneer’ toegeroepen). Maar niets menselijks is mij vreemd, dus ik raak ook wel eens ongeduldig en geïrriteerd.
Ik maak me bovendien zorgen over hoe het verder moet. Die quads donderdag bijvoorbeeld, daar schrok ik echt van: niet ook dat nog erbij op het fietspad – alsjeblieft! Af en toe voelt het beperkt: alsof ik alleen nog tussen, zeg, 10 en 12 op een doordeweekse dag op de parallelweg van de snelweg onbezorgd door kan fietsen. Zo plan ik m’n intervaltrainingen inmiddels, en dan hoop ik ook nog op niet al te best weer.
Het ergst vind ik de onrechtvaardigheid van overal de schuld van krijgen. Wat ik al heel lang zeg: ik heb door mijn behendigheid met sturen en remmen al een heleboel ongelukken voorkomen, vandaar dat het soms wrang is om als ‘wielrenner’ standaard zo veel shit over me heen te krijgen. Ik kan nog heel wat anekdotes vertellen, zal ik maar zeggen. Onlangs nog: ik reed op een fietspad, had voorrang, maar kreeg dat niet van een automobilist. Ik kon een botsing nog nét vermijden, en toen werd hij boos op mij: ‘jullie rijden altijd zo hard’ beet hij me toe, voorzien van enkele krachttermen. Pardon, er is geen jullie, er is alleen een ik, en die had voorrang. Ik kwam in tranen thuis, was zelf erg geschrokken en toen die scheldpartij er nog overheen.
Maar ik moet zeggen: in die 300 kilometers van de afgelopen weken heb ik vrij weinig last gehad van gevloek en gescheld en dergelijke. Een tijdje terug vond ik dat ‘men’ elkaar enorm de maat nam in de publieke ruimte. Dat speelt nog steeds: afgelopen zondag werd ik bij het hardloper nog toegebruld dat ik op 1,5 meter moest blijven door een fietser – op een smal voetpaadje (ook weer zoiets: ik had de indruk dat hij niet besefte dat er iets niet klopte aan wat hij aan het doen was, mogelijk ook onervarenheid?). Maar als in die 300 kilometer op de racefiets, soms in fikse drukte, is de verbale agressie relatief meegevallen. Dat moet ik al die e-toeristen dan weer wel nageven.
Voor alle duidelijkheid: ik ben niet per se anti-e-bike. Voor mijn schoonvader die afgelopen woensdag 88 werd en twee reanimaties heeft overleefd, is het de enige manier waarop hij nog zelfstandig ergens kan komen. Als het mensen uit de auto houdt – okee dan (al zou ik dan ook nog zeggen: trap liever zelf). Maar dat laatste schijnt amper zo te werken.
Ik vind de e-bike wel te dominant, te klakkeloos. Ik mis daarbij visie vanuit de overheid op wat er moet gebeuren om fietspaden leefbaar te houden. Ik was daarom wel blij met Het recht van de snelste, een geweldig boek dat ik onlangs las. Ik herkende er veel in, maar ik leerde er ook een boel van. Voor wie zich ook zorgen maakt over hoe het verder moet op en met het fietspad: vooral lezen!
Niet dat ik nu weet hoe het moet, maar gelukkig zijn er wel mensen mee bezig. Volgens het boek past de opmars van de e-bike in de dominante cultuur waarin alles steeds sneller en efficiënter moet, en hebben we zo een nieuwe onveilige ruimte gecreëerd die lijkt op de weg, waar auto’s langzame verkeersdeelnemers naar het leven staan.
Zelf trappen is gezonder, veiliger, goedkoper en beter voor het milieu (die stroom en accu’s moeten ook gemaakt worden, hè). In de omkering tussen gewoon en elektrisch fietsen gaat bovendien wat mij betreft iets wezenlijks verloren: de ervaring van ergens komen op je eigen kracht, met acceptatie van de grenzen daarvan. Dan ga je maar wat minder ver of wat langzamer – wat is daar precies het probleem van?