Over vervreemding
Ik heb het hier de laatste tijd een paar keer gehad over het risico van te veel meten en een te grote afhankelijkheid van getallen bij het sporten, door de opkomst van geavanceerde sporthorloges, vermogensmeters en analytische software.
Ik ben niet de enige die zich daar druk over maakt; het onderwerp hangt duidelijk in de lucht. In de nieuwsbrief van Brad Stulberg en Steve Magness ging het er donderdag ook over – die twee, daar heb ik het ook vaker over gehad, ik heb veel aan hun boeken, tweets en die nieuwsbrief.
Stulberg schreef afgelopen donderdag over vervreemding door technologie. Hij kan schrijven, dus ik citeer zijn rake woorden graag. Het gaat over vervreemding (alienation) als hij schrijft:
Take, for example, a GPS watch with a heart-rate monitor or any other biometric tracking device. Exercising, sleeping, eating, and so on with these devices gives you all kinds of powerful information, but it also alienates you from your own body’s physical sensations. If you rely too heavily on a screen to tell you how you feel then you lose some ability to feel for yourself.
Are these biometric devices good or bad? It depends. How much do you value the information they give you versus your ability to be in direct relationship with your body? Where are you at on the journey of mastery? Are these devices functioning as helpful learning tools, or as crutches? There is no single or right answer to these questions, and it can (and usually does) change over time and in different contexts.
Yep, en fraai verwoord! Ook met de nuance erin, want ik ben ook zeker niet anti-analyse of anti-getallen. Als je er maar niet door vervreemdt van je lichaam en van plezier.
Meer wormen uit het blik
Ik heb gister Vrouwendag gevierd door een webinar bij te wonen van The Well, een groep van drie Engels vrouwen die als missie hebben om gezondheid en sport van vrouwen écht serieus te nemen: ‘health and training through a female filter’.
Het webinar heette ‘Train like a woman’, het was gratis want duidelijk bedoeld als smaakmaker voor het betaalde werk. Daardoor was het wat vluchtig, met een heleboel thema’s in precies een uur. Het deed zeker naar meer smaken. Sowieso heerlijk dat het eens ging over échte vrouwenzaken, en niet over de cliché-thema’s zoals roze sportkleding, lippenstift, kletsen met je vriendinnen, shoppen en afvallen.Aan het eind van het webinar riepen Bella Smith, Baz Moffat en Emma Ross op tot het openen van de ‘can of worms’: het doorbreken van het taboe op vrouwenzaken waar het meestal niet over gaat: hormonen, menstruatie, zere borsten, de overgang, enzovoort. Ik heb op dit weblog regelmatig al wat wormen uit het blik gelaten door open te zijn over de overgang (voorbeeld) en andere vrouwenzaken (voorbeeld), en ik ervoer het webinar dan ook als inspiratie om dat vooral te blijven doen. Opdat meer vrouwen kunnen sporten, kunnen genieten van sport en optimaal kunnen presteren.
Dat dat nodig is, bleek maar weer eens uit een leuke vraag die de vrouwen aan de deelnemers stelden: als je met een blessure naar de fysiotherapeut ging, hoe vaak heeft die dan gevraagd in welke fase van je menstruatiecyclus je zit? Want ja, dat maakt uit, bijvoorbeeld voor kruisbandblessures. ‘0’, dacht ik meteen, en dat gold voor bijna iedereen. Tsjonge.
Ik zat ondertussen te denken dat ik eigenlijk wel een cijfer onder 0 had kunnen geven, want ik heb bij mijn langdurige heup-bekken-scheeftrekblessure regelmatig naar voren gebracht dat ik dacht dat de woelige overgangshormonen daar een rol in speelden, en daar reageerden de meesten zo op dat ik het gevoel kreeg inderdaad een worm uit een blik te hebben gelaten: dat ik iets taboes te berde bracht. Of ik dacht: ze hebben geen idee. Dat is hen niet eens aan te rekenen: ze hebben er afgerond niets over geleerd. De ‘knowledge gap’ is reusachtig, zo werd ook gister betoogd.
Ook ik heb duidelijk nog een boel bij te leren, en ik overweeg dan ook om meer te gaan doen bij The Well. Bijvoorbeeld over de bekkenbodem, want op dat punt viel ik bijna van mijn stoel: de helft van alle vrouwen heeft last van urineverlies tijdens het sporten. Ik had daar wel eens iets over zien staan, maar ik had dat nooit serieus genomen, het er nog nooit met een andere vrouwen over gehad – ik snijd het zelf niet aan, want ik heb er geen last van. Het lijkt me heel vervelend. Het is zeer zeker niet alleen iets van oudere vrouwen of na een bevalling – en het is niet normaal: een ‘lekkende’ bekkenbodem is een signaal dat er iets niet klopt. Vrouwen zitten er soms zo mee kunnen dat het hun presteren beperkt en zelfs dat het ze van sporten afhoudt. Net als menstruatieklachten en zere borsten trouwens.
Dat je dingen die niet kloppen serieus moet nemen, dat hoorde ik gister met veel plezier aan. Een paar jaar geleden was ik geshockeerd toen ik leerde hoe veel fietsters met gigantische zadelpijn en zitvlakproblemen kampen. Ook dat is niet normaal – en vaak zijn er oplossingen voor. Als je het maar durft aan te snijden.
Als je die wormen maar laat ontsnappen dus. Goed hoe zeer de Well-vrouwen dat benadrukten: dat er veel te vaak wordt aangenomen dat vrouwenkwaaltjes ‘erbij horen’. Grappige vergelijking: als je uit je oor zou lekken, zou je trainer je meteen naar de dokter sturen. Maar als je uit je blaas lekt, krijgt dat niet eens aandacht. Of als je door menstruatiepijn 4 dagen per maand niet kan trainen (komt voor!) – om elke andere oorzaak zo veel dagen missen is ook reden om naar de dokter te gaan.
Over de mate waarin typisch vrouwelijke problemen oplosbaar zijn, waren de spreeksters zeer positief, maar ze werden niet heel concreet. Bijvoorbeeld: veel sporters met een lastige menstruatiecyclus reguleren die met de pil. Maar over de pil waren de drie vrouwen niet bepaald enthousiast: je bent dan het signaleringssysteem van een natuurlijke cyclus kwijt (belangrijk om te weten of je jezelf niet over de kling jaagt qua trainen en/of diëten) en bovendien beïnvloedt de pil je prestatievermogen – het kan wel tot 7% van je VO2Max schelen. Dat wist ik ook weer niet – schokkend, als je ziet hoe veel vrouwen de pil slikken.
Maar wat dan wel, geen idee. Ook over de overgang ging het niet heel concreet, ondanks dat een paar deelneemsters in de chat aangaven daar grote problemen mee (gehad) te hebben. Nou goed, dat kan ook niet allemaal in een smaakmaker natuurlijk.
Wel vond ik goed dat ze waarschuwden tegen al te simplistische oplossingen, bijvoorbeeld via apps. Wat ik ook heel vaak roep: individuele verschillen zijn te groot om je doen en laten te kunnen laten bepalen door een algoritme.
Aan de andere kant zijn er ook wel simpele oplossingen. Dameskleedkamers voorzien van vuilnisbakken en een kastje met tampons en maandverband bijvoorbeeld. Ik hoorde met genoegen aan hoe sommige clubs het tenue van de vrouwenteams zo hebben aangepast dat de speelsters donkere broeken dragen. Ik kan me herinneren dat ik een paar jaar geleden wel eens met afgrijzen heb gezien hoe sommige profwielrensters in witte broeken rondreden. Je moet wel een reusachtig voorspelbare en lichte menstruatie hebben om je daar veilig in te voelen. En de zorg om doorlekken weerhoudt je ervan om op de toppen van je kunnen te presteren.
Want ja, ook al doe je aan topsport, een gezond vrouwenlichaam wordt ongesteld. Ook al zijn er vrouwen die niet meer menstrueren en toch topprestaties neerzetten, dat is niet normaal en niet gezond. De drie vrouwen stelden over voeding en lichaamsbeeld vooral enkele vragen, onder andere over waar je je informatie vandaan haalt en hoe zich dat verhoudt tot wat je in de spiegel ziet en hoe je je werkelijk voelt. Om zo’n complex en groot thema in een paar minuten aan te snijden vond ik dat wel een aardige oplossing.
Ik heb al een boel onderwerpen aangestipt, er waren er nog meer. Sport-BH’s, psyche/hersenen, de onderzoekskloof (dus dat het meeste sportwetenschappelijke onderzoek onder mannen plaatsvindt c.q. dat de hormooncyclus daarin als probleem of uitzondering gezien wordt, in plaats van als gegeven voor de helft van de mensheid), slaap, puberteit, zwangerschap en bevalling en mogelijk heb ik ook nog wel wat gemist, want het ging razendsnel en het was alleen luisteren (alleen pratende hoofden op Zoom) en af en toe was ik even bezig met mijn aantekeningen of in gedachten over wat het allemaal opriep (waar haal ik eigenlijk mijn voedingsinformatie vandaan?)
We waren met een paar honderd deelneemsters en een paar mannen, interactie was alleen via de chat, en het was na precies een uur afgelopen. Wat ik toen enorm miste, was dat wat je doet als je ‘live’ samen een zaal uitloopt: nog even napraten, ervaringen uitwisselen, babbelen, contact leggen – wat nu al een jaar helemaal weg is. Frappant genoeg heb ik precies dat er vannacht bij gedroomd: ik stond in de rij voor het koffie-apparaat met een paar jonge vrouwen na te praten. Zo veel indruk had het webinar wel gemaakt!
???? aangescherpt en kwijt op één dag
Maffe Strava-dag, zaterdag. Ik had al een tijdje een ‘CR’, de snelste tijd bij de dames op een hardloopsegment van 8 kilometer hier vlakbij: Rondje Overschie-De Zweth-Overschie. Ik een hardloopkroontje, dat slaat nergens op, en ik had het ook nog eens gelopen in een duurloop, 6’15/km ofzoiets. Het is zo’n segment dat bijna niemand loopt: ik voerde een ranglijst van welgeteld vier dames aan!
Al een tijdje was ik van plan die tijd aan te scherpen, als tussendoel op weg naar de goede tien kilometer waar ik voor train, leuk bij gebrek aan echte loopjes om me in uit te leven. Afgelopen zaterdag was de dag. Het ging lekker, eindelijk weer eens. Ik hoopte op basis van mijn trainingen uit te komen binnen de 5’40/km, en het werd 5’34, precies binnen de 45′ in totaal. Dus dik tevreden. Dat ziet er dan op Strava zo uit:
Tot mijn stomme verbazing kreeg ik een paar uur later bericht dat ik mijn kroon kwijt was:
Dat ik ‘verslagen’ ben, vind ik geen enkel probleem: ik weet mijn plaats, het wemelt van de vrouwen die over 8 kilometer véél harder kunnen lopen dan ik. Het zij Renée gegund.
Alleen de timing, die verbaasde mij zeer. Ik heb het CR al sinds september 2019, en dan net op de dag dat ik zelf mijn tijd aanzienlijk verbeter, loopt een andere vrouw op datzelfde stuk harder. Frappant, zeg! Zo ziet het klassement er dus uit:
5’29/km, ik hoop daar eigenlijk in de komende maanden onder te kunnen komen. Dat gaat me niet om dat kroontje, maar wel om de progressie. Zaterdag liep ik voor het eerst in een lange tijd, langer terug dan september 2019, weer eens echt lekker wat langer op m’n hardst. Ik had het gevoel dat de puzzelstukjes van de drie trainingsonderdelen (rustig duur, lange aerobe intervallen en het korte snelheids- en krachtwerk) in elkaar vielen, met nog een snuifje positief effect van alle yoga ook. Twee jaar geleden liep ik nog 5’20 op de 10 kilometer, op een sneller parcours (in dat segment zitten twee hoge bruggen). Ik ben benieuwd: hoe dicht kan ik daarbij de komende weken in de buurt gaan komen?
Blessures als levenskunst
Ik ben alweer een gaaf boek verder: Rebound. Training your mind to bounce back stronger from sports injuries, van sportpsycholoog Carrie Cheadle, van wie ik eerder een goed boek las over mentale training, samen met journalist Cindt Kuzma
De invalshoek ervan is herkenbaar voor elke sporter die wel eens geblesseerd is geweest: dat is ook een stevige mentale uitdaging. Om maar eens wat te noemen: van een blessure kun je ontzettend chagrijnig worden, het kan veel vasthoudendheid vragen om een oplossing te vinden, je moet pijn verdragen en oefeningen doen die je helemaal niet leuk vindt, en als je weer hersteld bent, kun je angst hebben om opnieuw geblesseerd te raken. Ik herken dat allemaal.
Dit boek gaat precies daarover: waar loop je als geblesseerde sporter allemaal tegenaan, anders dan het puur medisch-lichamelijke traject? Het is een werkboek, vol met oefeningen waarvoor de bijbehorende website ‘worksheets’ biedt. De theorie is vrij beperkt maar wel terdege onderbouwd, en verder maken ervaringsverhalen een groot deel ervan uit. Die zijn sowieso interessant om te lezen, maar ze hebben ook nog als speciaal doel om duidelijk te maken dat je als geblesseerde sporter niet alleen bent – want dat kun je je wel voelen, als je bijvoorbeeld je sportmaatjes niet meer ziet. ‘You are not alone’, is een belangrijke boodschap.
De andere boodschap is dat je vaardigheden kunt aanleren en benutten die je helpen met de emotionele kant van geblesseerd zijn, en met veel meer dan dat. Ik dacht het al de hele tijd tijdens het lezen en aan het eind stond het er ook letterlijk: het gaat om veel algemenere en essentiële vaardigheden dan alleen voor geblesseerd zijn. Dit gaat helemaal om levenskunst.
Levenskunst in de zin van: Kunnen rouwen om verlies, zonder helemaal bij de pakken neer te gaan zitten. Voelen wat er is, je eigen emoties herkennen. Weten dat elke emotie tijdelijk is. Onderscheid maken tussen waar je wel en geen controle over hebt. Hulptroepen kunnen inroepen en daar goed mee communiceren. Doelen kunnen bepalen – en bijstellen. Eerlijk zijn tegenover jezelf. De projectie van anderen kunnen herkennen en daar goed mee omgaan. Negatieve gedachtetreinen kunnen stoppen. Geduld betrachten. Pijn kunnen verdragen en onderscheid kunnen maken tussen pijn die okee is en waar je echt wat mee moet. Je aanpassen. In het hier en nu zijn. Je aandacht richten. Verschillende coping-strategieën aanwenden. Loskomen van je eigen ondermijnende gedachten. Realistisch blijven én hoopvol.
Dit is al een heleboel en het is nog niet eens alles. Dit boek neemt de mentale kant van blessures hartstikke serieus. Daarin is het – bij mijn weten – uniek. Dat heeft ook echt z’n plek. Maar het is dus wel ook heel veeleisend. Je ‘moet’ heus niet alles uit het boek doen, je kunt er vrijelijk uit kiezen. In dat opzicht is het een goudmijn. Er kan hooguit nog een laagje Amerikaans optimisme en maakbaarheidsgeloof af. Het is wel wijs, het is geen simplistisch maakbaarheidsverhaal, er komen ook sporters in voor bijvoorbeeld die na hun blessure echt niet meer konden wat ze voorheen konden, in een rolstoel terechtkwamen bijvoorbeeld. Maar uiteindelijk ‘slagen’ ze wel allemaal.
Het enige echte minpunt vind ik dat de voorbeelden nogal eenzijdig zijn. Het gaat namelijk alleen maar om echte toppers. Allemaal hebben ze minstens de nationale top bereikt, vaak zelfs de Olympische spelen of equivalent. Ze zijn dus ook allemaal jong en buitengewoon getalenteerd. Mogelijk is dat de doelgroep van het boek, ik vind het een gemiste kans.
Die toppers hadden in meerderheid nogal recht-toe-recht-ane blessures, vaak door ongelukken, zoals afgescheurde kniebanden en gebroken botten. Als het over overbelasting gaat, zijn het vooral stressfracturen – heel veel stressfracturen, valt me op, zeker onder de vrouwen – hmm, denk ik dan, eten die allemaal te weinig? Daarover gaat het niet. Zulke blessures hebben een duidelijk beginpunt, een heldere diagnose en een voorspelbaar medisch traject voor de revalidatie.
Aan het eind gaat één voorbeeld over een ‘vage’ blessure: een onduidelijke pijn die dusdanig verdwijnt dat ook die dame aan een WK kan meedoen. Dat lijkt me niet representatief, of liever gezegd: om me heen hoor ik veel meer verhalen over vage blessures met een onduidelijk verloop en perspectief; ik heb daar zelf ook mee te maken gehad.
Blessures die onverklaarbaar zijn, en/of steeds terugkomen, en/of niet overgaan. Van die dingen waarvan een fysiotherapeut na een tijdje ook zegt ‘ik weet het niet meer’. Waar je maar mee blijft sukkelen, soms wel en soms niet kunnen doen wat je wilt. Geen idee wie je verder kan helpen. Enzovoort. Daarover gaat het in het boek te weinig, over het ‘moeras’ waar je dan in komt. Zeker als je het zelf uit moet zoeken, zonder professionele ondersteuning.
Ook aan de mentale kant zijn de voorbeeldsporters bovengemiddeld getalenteerd, lijkt me. Niet iedereen kan na ernstige ongelukken gauw weer de draad oppakken. Het boek waarschuwt wel voor bijvoorbeeld verslaving aan pijnstillers en geeft ook aan wanneer je professionele hulp moet zoeken, maar de voorbeeldsporters hebben de ernstigere problemen allemaal succesvol overwonnen. Ook dat is niet realistisch natuurlijk. We hebben niet allemaal de mogelijkheden om die hele opsomming aan vaardigheden van hierboven te verwezenlijken.
De meesten van ons modderen met onze blessures en emoties maar een beetje voort. Dit boek is wel een grote inspiratiebron voor als je meer wilt dan dat. Als je van geblesseerd zin in zekere zin je sport wilt maken en ervan wilt leren voor je leven. Een bijzondere vorm van sport als levenskunst!
Blijf een beetje Bram
Ik heb afgelopen binnen net iets meer dan een dag en met heel veel plezier Tank gelezen, het boek van Bram Tankink, met Ralph Blijlevens uit 2018.
Dit is geen wielerblog, dan zou ik een wat representatievere recensie schrijven, nu laat ik het erbij dat ik denk dat dit boek voor elke wielerliefhebber de moeite waard is, vanwege een dubbel inkijkje: in de persoon Bram Tankink en via hem ook in de wielerwereld. Van allebei zie je zeker niet alleen de mooie kant: een eerlijkheid die ik altijd kan waarderen in een boek.
Voor dit blog pik ik er één dingetje uit dat me opviel omdat ik het er net zelf hier over had gehad: het nadeel van het precieze meten en rekenen. Tankink maakt de opkomst van de vermogensmeter mee. Dat verandert het trainen voor hem. Waar ze eerder met een groepje profs afspraken om bijvoorbeeld samen de Ardennen in te rijden en elkaar op de klimmetjes de maat te nemen, krijgen hij en zijn collega’s steeds meer precieze blokken voorgeschreven: een X aantal minuten bij vermogen Y. Dat is hoogst individueel en ook niet aangepast aan de omgeving. Samen trainen zit er zo veel minder in.
Maar het gaat nog verder dan dat. Waar Tankink nog het restje meemaakt van de tijd waarin je het wielrennen kon domineren dankzij doping, gaat in toenemende mate precisie in training en voeding een rol spelen (p. 293):
De laatste paar procent verschil haalde men niet uit training, wel uit medische preparatie. Nu dat verdwenen is, haal je de laatste paar procent uit training en voeding en dat vraagt een volledig andere instelling. (…) Er is een ander type renner opgestaan. Renners met haast autistische trekjes, plichtsvervullers. Tegenwoordig kun je iets bereiken door vanaf de jeugd keihard te trainen. De avonturiers verdwijnen langzaam uit het peloton. De renners van nu zijn stuk voor stuk trainingsmachines die zich laten leiden door wattagemeters, trainers en voedingsschema’s.
Ik schrijf dit op een dag dat Mathieu van der Poel daar weer eens dwars doorheen is gefietst, maar hij is inderdaad echt een uitzondering geworden. Het koekeloeren op de vermogensmeters in plaats van er gewoon in vliegen is al berucht natuurlijk. Ik heb ook al wel met kromme tenen zitten kijken naar reportages over hoe voor de renners in de Tour hun eten tot op de gram nauwkeurig wordt afgewogen – iets wat je buiten die context een eetstoornis zou noemen. Dat lijkt me voor die renners voor een groot deel pure onzekerheidsreductie, ook al wordt het ‘wetenschappelijk’ genoemd.
De kromme tenen zitten er vooral in dat een heleboel gewone stervelingen, prestatiegerichte recreanten en hobbyisten dus, er een voorbeeld aan nemen: denken dat het zo moet. Je zou ze de kost niet moeten geven die liever binnen trainen omdat ze daar preciezer hun ‘blokjes’ kunnen afwerken. Of die niet meer kunnen fietsen zonder vermogensmeter. Of die als ze ‘maximaal’ willen gaan, op hun vermogensmeter kijken in plaats van te voelen wat hun benen op dat moment écht kunnen. Die ook hun eten afwegen en hun koolhydraten en eiwitten tellen.
Daar gaat, ook op dat niveau, iets wezenlijks in verloren. Eten omdat je trek hebt of iets lekker vindt. Fietsen gewoon vanwege je kop in de wind. Niet naar je schermpje kijkend, maar naar de vele sneeuwklokjes of het mooie licht van de wegtrekkende mist van vandaag (foto hieronder). Lekker bollen met de wind in de rug, of foeteren op de tegenwind. Zomaar een weggetje inslaan omdat je benieuwd bent waar dat heengaat. Je maatje eraf sprinten voor een plaatsnaambordje. Ouwehoeren. Enzovoort, enzovoort.
Het is niet strijdig met elkaar – niet per se. Er kan veel lol zitten in mooie blokjes rijden en je kunt daarnaast tijd maken om te zwerven en te spelen. Blijf dat vooral ook doen.
Train, maar word alsjeblieft geen plichtsvervullende trainingsmachine.
Blijf avonturier.
Blijft een beetje Bram Tankink.
De training die ik dit jaar wel deed
Toen vorig jaar de coronacrisis losbarstte, was ik aan het opbouwen voor een goeie 10 killometer hardlopen, onder andere bij de Zwemloop in Vlissingen eind maart en de triathlon van Ter Aar in mei. Dat is er allemaal niet van gekomen natuurlijk. Terugkijkend verbaasde ik me er wel eens over dat ik nog zo kort van tevoren vrolijk met alles bezig was, nog (bijna) niets vermoedend van wat ons boven het hoofd hing.
Zo deed ik op maandag 9 maart nog gewoon het volgende opbouwstapje van het ‘korte werk’. Dat had ik met stapjes van 200 meter tegelijk opgebouwd naar 5 X 400 meter, 9 X 200 en 5 X100. Daarmee was ik nog één stapje van 200 meter verwijderd van de maximale intervalomvang.
Dat laatste stapje, dus 5-10-5, is er nooit van gekomen. Na even wat rommelen heb ik het hardlopen omgezet in de onderhoudsstand en ben ik veel meer gaan fietsen – lekkerder voor mijn hoofd in die stressvolle weken.
In november heb ik het hardlopen weer uit die onderhoudsstand gehaald en ben ik opnieuw gaan opbouwen voor een goeie 10, met hetzelfde schema. Ik had toen nog wel hoop dat ik in maart dan ergens een loopje kon doen. Die hoop is vervlogen inmiddels, er gaat nog lang niks door. Maar opbouwen doe ik nog wel. Misschien ga ik op eigen houtje wel wat doen, dat zie ik nog wel.
Zo liep ik afgelopen donderdag die 5-10-5, en gek genoeg emotioneerde dat me een beetje. De training die gepland stond voor ongeveer 18 maart 2020 en die ik pas 11 maanden later echt liep. Dat is dan weer zo’n moment waarop ik alle narigheid en absurditeit van het afgelopen jaar voel.
Maar niet alleen maar dat. Ik heb ook gewoon lol in het lopen, ik doe die korte intervallen graag. Het is nu gewoon een stapje in de opbouw – hierna ga ik uitdiepen en spelen met die intervallen.
Bovendien voel ik hoe veel het buiten sporten het afgelopen jaar voor me betekend heeft. En hoe goed het me, mede daardoor, nog steeds eigenlijk gaat – naar omstandigheden.
Hoe kl*te het ook allemaal is – want dat is gewoon zo. Wie had vorig jaar kunnen denken dat het zo’n zich voortslepende toestand van ‘superieur falen‘ zou worden. De nacht voor die 5-10-5 had ik er wel weer eens slecht van geslapen, dat overkomt me nog af en toe. Lekker hardlopen is dan essentieel.
Veel getallen
Door het webinar van een paar weken geleden sta ik erg ‘op scherp’ voor wat betreft al dat meten en rekenen aan trainingen. Daarom voelt het als nogal tegen wil en dank dat ik van de week ook begonnen ben met Trainingpeaks. Daardoor heb ik voor het eerst ook training stress scores en dit soort getalletjes:
Ik weet wel wat dat wil zeggen, want Trainingpeaks is al jaren zo dominant dat dit soort termen overal opduiken: het zijn maten voor de totale inspanning, herstel en fitheid. Als je erin gelooft, maar dat doe ik niet. Dat deed ik al niet en sinds dat webinar nog minder.
En al helemaal specifiek deze niet in, omdat Trainingpeaks helemaal niets van mij weet. Daar keek ik wel van op: ik heb vrijwel niets ingevoerd, alleen het strikt noodzakelijke, en toch gaat ’t programma van alles voor me berekenen.
Waaronder mijn trainingszones, in hartslagen en tempo’s. Na de eerste hardlooptraining klopten die wonderbaarlijk, waaruit ik concludeerde dat ik kennelijk nogal gemiddeld ben (want daarop zijn de algoritmes gebaseerd natuurlijk), maar nadat ik ook nog had gewandeld werden ze een lachertje. Vandaag heb ik voor het eerst met een hartslagmeter gelopen en dat verbetert het niet. Dat verbaast me dan weer.
Nou goed, ik ‘mishandel’ Trainingpeaks dus nogal, want ik gebruik het alleen maar om gedetailleerde intervalinformatie te kunnen zien. Dan kan namelijk sinds een paar weken niet meer via het platform dat bij mijn Suunto-horloge zit. Ik heb nog een ouwetje (Ambit 2S) dat draaide op Movescount en dat platform had voor mij alles wat ik nodig heb, op een heel overzichtelijke manier. Maar Suunto heeft het opgedoekt en vervangen door een app. Voor mij heeft dat alleen maar nadelen:
- Ik heb veel liever een website dan een app. Een app is priegelig op dat kleine telefoonschermpje en ik hoef m’n trainingsgegevens helemaal niet elk moment uit te kunnen lezen. Mijn horloge heeft geen bluetooth en om het uit te lezen moet ik sowieso naar een laptop of desktop. Maar daar kan ik dus verder niks meer op zien.
- Ik wist via manlief al dat de interval-informatie van de app erg summier is, en tot mijn schrik ontdekte ik afgelopen week dat er geen gegevens over het vermogen per fiets-interval in staan. Dat is voor mij het belangrijkste gegeven van een fiets-intervaltraining, dus ik was echt een beetje in shock dat die app dat niet geeft. Je zou toch verwachten dat iets nieuws minstens de oude functionaliteit heeft, en dan zo mogelijk meer dan dat. Niet minder, en zeker niet minder aan wezenlijke informatie.
- De app geeft een boel info die voor mij niet hoeft. Wat me het meest opvalt zijn de dingen die er wel op lijken alsof je non-stop met jezelf in competitie bent: ‘3e snelste tijd op deze route’, ’00:02:55 van uw beste’, een met pinnetjes opgeleukt 30-dagen-overzicht dat laat zien dat ik X % meer of minder heb gedaan dan voorheen – heel veel meer doordat ik de app nog maar kort gebruik:
Strijdig met goed trainen is dit. Ik bedoel: je móet af en toe minder doen en langzamer zijn, dat is juist goed. En voor de competitie hebben we Strava toch al?
Voor mijn gevoel is deze app me door mijn strot gewurmd. Ik heb nog wat ge-heen-en-weerd met de Suunto-helpdesk, en dan krijg je van die fijne antwoorden waarvan de strekking is: de meerderheid van onze klanten wil dit zo, dus u heeft gewoon pech gehad, mevrouw Cornelis.
En wat ze ook zelf gewoon zeggen: als je andere dingen wilt zien, moet je maar naar een ’third party’. Ik gebruikte Strava al, maar dat is toch meer voor de gezelligheid; in de omzetting van de data van Suunto naar Strava gaat te veel verloren.
Dus op zoek naar iets anders en dan is Trainingpeaks een aardige, vooral ook omdat dat gratis is en een goed uitgewerkt privacy-beleid heeft – want je gooit toch een boel persoonlijke informatie naar zoiets (informatie bijvoorbeeld waar zorgverzekeraars interesse in hebben – was gister nog in het nieuws).
Inderdaad biedt Trainingpeaks de informatie waar ik behoefte aan heb, en nog heel veel meer. In getallen en grafieken. Kijk, dit is mijn intervallenloopje van vanochtend, met 4X8′ op 10-km-tempo:
Sohee… hoe ingewikkeld kun je het maken?
O, wacht, we zijn er nog niet, we hebben ook dit nog:
En dit:
En deze:
Oef….. Het enige wat ik wil zien bij deze training, zijn de buitenste twee kolommetjes hier, een knipje uit een veel grotere tabel:
Bij de even rijen (de intervallen) wil ik kunnen nagaan of ik in de buurt van mijn beoogde tempo van 5’35 heb gelopen (ja, prima) en of mijn hartslag dan niet boven mijn omslagpunt van 151 uit is gekomen (nee, ook goed, nouja, wel net wat aan de hoge kant, wat nog een effect kan zijn van het bloed geven van 11 dagen geleden – verder was dat niet meer merkbaar).
De rest filter ik wel weg. De Suunto-app geeft het tempo wel ook, maar alleen de gemiddelde hartslag. En priegeliger dus. Die hoef ik verder zo niet meer te gebruiken, die is alleen voor het doorgeven aan die andere platforms. Vooruit dan maar.
Toch voelt het als verlies. Het liefst wil ik gewoon Movescount terug. Niet alle vernieuwing is verbetering….
Prikkelend boek (maar ik ga er wel van zuchten)
Ik heb hier al vaker geprotesteerd tegen het huidige idee van ‘moeten’ sporten vanwege je gezondheid en de slanke lijn: bewegen als panacee voor alles, waaronder ook de corona-pandemie. Dat is een illusie die mensen naar een nare, vervreemdende manier van bewegen duwt: sport als gevangenis (wat ik vrouwen in de sportschool wel eens heb horen verzuchten: ‘we hebben levenslang’). Ik ben voor sport als bron van plezier, vrijheid en persoonlijke groei – sport als levenskunst.
Vandaar dat Intelligent bewegen. Lichaamsbeweging voor persoonlijke groei van Fabio D’Agata me onmiddellijk nieuwsgierig maakte, toen ik in het blad van NLCoach een recensie las. Ik las het dan ook met veel instemming en herkenning.
Meteen op de eerste pagina maakt D’Agata duidelijk dat zijn methode voor bewegen een derde optie is, naast de twee dominante manieren: competitief/prestatiegericht en uiterlijk- of gezondheidsgericht: bewegen in dienst van persoonlijke groei. Nou, dan heb je mij op het puntje van m’n stoel.
Desalniettemin heb ik nog wat kritische noten te kraken ook.
D’Agata heeft zelf door middel van bewegen paniekaanvallen en angsten overwonnen. Belangrijk inzicht daarbij was dat hij eigenlijk altijd tegen zijn lichaam had gevochten, het had ‘gebruikt’ en alle signalen ervan die niet uitkwamen (zoals vermoeidheid en pijn) had genegeerd, om zijn zin door te drijven en goed te presteren. Het kwam goed met hem, en nu helpt hij anderen om van zo’n vijandige houding tegenover het eigen lichaam af te komen.
Belangrijke eerste stap daarbij is helder krijgen waarom je zou bewegen. Alleen maar omdat het goed is voor de gezondheid, slanke lijn of de spiermassa is onvoldoende om in beweging te komen of te blijven: je wilt niet zo veel lijden om zo weinig. Als je jezelf dan naar de sportschool sleept, bouw je alleen maar aversie op, totdat je het bijltje erbij neergooit. Je moet dan veel te veel narigheid onderdrukken immers. Beter is om contact te maken met je lichaam, dus om te voelen, in plaats van het te onderwerpen aan de ‘mentale dictatuur’ van het hoofd. Helemaal mee eens.
Je kunt volgens D’Agata wél in beweging komen omwille van een ultiem verlangen, een hoger doel, zoals bij hemzelf van die angst afkomen. Dat formuleer je, en dan bepaal je vervolgens drie vaardigheden die je nodig hebt om dat verlangen te realiseren: een emotionele, een fysieke en een mentale (‘ontwikkeldriehoek’).
Vervolgens bedenk je een beweegvorm die het mogelijk maakt daaraan te werken. Iemand die zelfverzekerder wil worden gaat aan de slag met zelfvertrouwen, kracht en een reëel zelfbeeld, door speelse krachtoefeningen, met reflectie daarop voor dat zelfbeeld. Elke keer een stapje verder. Zo leidt bewegen tot persoonlijke groei.
Omgekeerd geldt ook, denk ik, dus dat inzetten op persoonlijke groei zo dus tot meer bewegen leidt, maar dat wordt niet heel concreet – niet anders dan door voorbeelden. Je vindt er geen trainingsschema’s ofzoiets en ook geen handvatten om verlangens of vaardigheden te koppelen aan beweegvormen. Dat moet je vooral zelf uitdenken.
Okee, leuk, nouja, ik heb wel twijfels, vooral deze twee:
- Het wordt mij niet helder wat ‘gevoel’ precies is. Als het gaat over emoties loopt in het hele boek de lichamelijke en de cognitieve kant daarvan door elkaar. Al in het begin vertelt D’Agata over zijn eigen angsten alsof die komen uit zijn lichaam, maar irrationele angst komt wel degelijk (ook) uit je hoofd. Ik vind het sowieso opvallend hoe veel ‘hoofd’ er in de hele methode bij komt kijken, ondanks het pleidooi voor meer ruimte voor voelen. Als dat voelen zo belangrijk is, snap ik ook de titel niet. Meer in het algemeen zou ik niet onder woorden kunnen brengen wat het boek nou precies beoogt rond die verhouding tussen voelen, intelligentie en bewegen.
En dan kun je denken: nouja, wat maakt het uit? Deels is het inderdaad een theoretisch probleem. Maar het gaat wel verder dan dat: als je bij emoties denken en gevoel niet goed scheidt, ontstaat in de praktijk het risico van met je hoofd je gevoel onderdrukken. Ik zag daar wel wat sporen van in het boek. Ik keek er bijvoorbeeld van op dat D’Agata ‘zelfbeheersing’ koos als emotionele vaardigheid om beter met zijn angst om te leren gaan. Met zelfbeheersing lijk je me toch een boel angst te kunnen onderdrukken, en dat is precies wat je niet wil als je bezig bent met meer te leren voelen.
Ik ken die valkuil zelf ook, vandaar misschien mijn scepsis. Je moet in de methode je gevoel best goed kunnen verwoorden om mee te kunnen doen. Dat zou voor mij averechts kunnen uitpakken: als ik na een oefening of training moet verwoorden wat ik heb gevoeld, ga ik over die woorden nadenken in plaats van echt te voelen.
Nouja, dit is mogelijk ook een verschil van opvatting. Ik ben meer van de ‘Feel the fear and do it anyway’-methode van onder andere de ACT. Die relativeert het belang van labels voor wat je voelt en sowieso van al die woorden in je hoofd. De ACT wordt wel genoemd in het boek, maar niet uitgewerkt. - Het boek verkoopt de illusie van maakbaarheid. Ook al uit het een stevige portie maatschappijkritiek voor wat betreft de dominantie van het niet-voelen en de eenzijdige en tot falen gedoemde opvattingen over bewegen, het is zeer braaf voor wat betreft het nog dominantere neo-liberale ideaal van de zelf-optimalisatie: je bedenkt wat je wil, verbetert jezelf, geheel autonoom, en dan raakt dat ultieme verlangen wel vervuld (zie ook de tekst op de website – die is ronkender dan het boek zelf).
Alsof we allemaal zo slim en vaardig zijn om dat allemaal uit te dokteren (degenen die dat al kunnen, komen er sowieso wel).
Alsof onze verlangens altijd zo authentiek, zuiver en edel zijn (alsof dwangmatigheid en verslaving niet bestaan bijvoorbeeld).
Alsof dingen niet kunnen mislukken of anders lopen dan verwacht – wat nou als dat verlangen niet bevredigd wordt, het doel niet wordt bereikt?
En alsof we geheel in vrijheid onze keuzes maken en daarmee ons lot in eigen hand nemen. Bij de passage over het uitkienen van wat voor jou de optimale tijd op de dag is om te bewegen, moest ik grinniken: alsof er geen werktijden zijn, geen bazen, geen gezinsleden die iets van je willen, enzovoort.
Wat nou als je nog steeds niet van de bank af kunt komen? Ben je dan een loser?
Als het moeilijk blijkt te zijn, kun je je laten coachen, door het bedrijf van D’Agata. Ik heb even gekeken, en de vitaliteitsprogramma’s kosten € 6450.
Dus ook: alsof er geen financiële beperkingen bestaan (het boek zelf is met € 20 dan weer wel heel betaalbaar).
Okee, dat is stevige kritiek, maar ik vind het wel fijn dat het boek tot zulk soort denkwerk uitdaagt. Ik ben druk bezig met het verder laten uitkristalliseren van mijn eigen visie op sport en bewegen, en daar helpt dit zeer zeker bij. Veel meer dan het gemiddelde sportboek. Ben ik blij mee!
Op één punt ga ik echter nog wat kritischer zijn – daar vliegt het boek wat mij betreft uit de bocht. Het is rond pagina 86-89, over hoe je bepaalt wat dat ultieme verlangen is. Daar legt het boek normen aan die ik zeer dubieus vind. Zonder die die pagina’s had ik het boek hoger gewaardeerd.
Het begint ermee dat D’Agata bepaalde doelen of verlangens van mensen goedkeurt, en andere niet. In een trainingsgroep zegt bijvoorbeeld iemand graag te bewegen want ‘het leegt mijn hoofd’. Dat is niet genoeg, want dat is te zeer ‘hoofdwerk’ en gericht op productiviteit – elders in het boek is recht-toe-recht-aan carrièrestreven echter wel goed.
Een ander zegt graag te bewegen vanwege de veiligheid van haar kinderen: als er iets gebeurt, wil ze snel kunnen handelen. Dat is wel goed, heel goed zelfs, een voorbeeld voor de anderen – terwijl mij dat een angstig doel lijkt.
Er is dus een onduidelijk verschil tussen goede en niet-goede doelen en strevens. Ik zou daar als coachee die het graag ‘goed’ doet onzeker van worden.
Ik krijg de norm voor een goed ultiem verlangen dus niet te pakken, maar een pagina verder wordt die op één punt wel expliciet. D’Agata zet uiteen dat vrouwen over het algemeen door verlangen naar liefde gedreven worden (en dus graag soaps kijken) en mannen door dat naar vrijheid (en dus interesse hebben in sportwedstrijden).
Zo, da’s duidelijk…
Ik denk maar weer eens: dus dan ben ik een man? Bij dat soort sweeping statements over ‘mannen zijn zus en vrouwen zijn zo’ denk ik dat wel eens vaker.
Op zich is het wel fijn dat het daar expliciet staat, want het was me al gaan opvallen: in het hele boek zijn vrouwen vooral bezig met moeder zijn, trouwen, afvallen of een partner vinden en mannen met opleidingen, carrière en promotie maken.
Dat kan toch niet meer? Ik heb nog even gekeken of het boek echt van 2020 was. Ja.
Zucht.
Kijk nou!
Het is vandaag 10 graden en de laatste restjes sneeuw zijn verdwenen, maar toch nog even deze foto van zondag showen:
Ik op de schaats, dat is een zeldzaamheid! Toen zondag de omstandigheden eigenlijk perfect waren (niet te koud, niet te veel wind, niet te druk, wel tijd, geen andere sportplannen, dichtbij goed ijs) ging het toch een beetje kriebelen. Het leek me leuk om later te kunnen zeggen dat ik op die plassen had gestaan waar ik zo vaak wandel (tussen het vliegveld en de snelweg – ze hebben geen naam, of niet dat wij weten, de ene kant heet de Plassingel).
Maar om daadwerkelijk op het ijs te gaan staan kostte wel wat op mezelf inpraten. Ik kan namelijk eigenlijk nauwelijks schaatsen en had het bij het vorige natuurijs in principe opgegeven. Voor mijn voeten en enkels is het een te rare bezigheid die kramp en pijn veroorzaakt – en kou, want ik kan mezelf niet warm schaatsen door gebrek aan techniek.
Ik zou wel heel graag wél kunnen schaatsen, want ik vind het een prachtige sport en met mijn fietsbenen zou ik wel vermogen kunnen leveren natuurlijk. Maarja, ik ben opgegroeid in de provincie met het slechtste ijs van heel Nederland (Zeeland: brak water, relatief warm, veel wind), in jaren met ook heel zachte winters, en in een tijd dat vrouwen en meisjes op kunstschaatsen reden. Ik heb het dus niet van jongsaf meegekregen, en een natuurtalent ben ik ook niet.
Ik ben pas in mijn studententijd (de tijd van de Elfstedentochten van de jaren tachtig) op Noren gaan schaatsen. Toen ik een paar jaar les had, ging rechtuit nog enigszins redelijk, maar de bochten heb ik nooit onder de knie gekregen. Of nouja, aan het eind van het seizoen ging het steeds net een beetje, maar dat was ik het volgende seizoen weer kwijt. Dat werd te frustrerend.
Ik ben ook nog een keer serieus hard gevallen, met een hersenschudding en nekklachten tot gevolg. Dat moet je aan schaatsen niet onderschatten natuurlijk, zeker niet als de jaren gaan tellen en de ziekenhuizen al overvol zijn. Ik realiseerde me zondag dat mijn moeder, die wel goed schaatste, het op mijn leeftijd al lang had opgegeven, nadat ze een keer hard op haar stuitje was terechtgekomen. En dat bedacht ik voordat ik hoorde over de 40.000 botbreuken en aanverwanten van afgelopen weekend. Ik draag dan ook niet voor niets op de foto hierboven een helm. Niet nodig gehad, ik ben één keer onderuit gegaan, op mijn kont, dat was alleen maar grappig.
En zo was het best wel leuk – een uurtje, waarin ik 8 kilometer rondkrabbelde. Dat was meer dan ik had verwacht. In het begin trokken mijn voeten totaal in kramp, en daarop had ik het die vorige keer opgegeven, maar daar kwam ik dit keer doorheen. Dat is dan toch wel lekker. En het was leuk om weer eens ijs te ervaren.
Het was sowieso een bijzondere week natuurlijk, waarin ik ook heerlijk heb gewandeld en hardgelopen in de sneeuw.
Maar kom nu maar door met de lente!
Soort 2e verjaardag
Het is vandaag precies een jaar geleden dat ik voor het laatst verkouden werd. Dat is voor mij bijzonder: het is me voor zover ik weet één keer eerder overkomen, zo’n lange verkoudheidsloze periode en dat was tussen februari 2017 en maart 2018. Dat was onder uitzonderlijke omstandigheden: ik heb toen de winter overgeslagen op het zuidelijk halfrond.
Ook nu zijn de omstandigheden uitzonderlijk natuurlijk. Het kan bijna niet anders of de social distancing en de toegenomen hygiëne van het afgelopen jaar beschermen ook tegen andere virussen – er is ook al geen griep bijvoorbeeld. Ik zou bij wijze van spreken niet weten door wie ik besmet zou kunnen worden, zo weinig contact heb ik met anderen.
Mogelijk spelen er ook nog wel andere dingen een rol. Gemiddeld gaat het met mij qua verkoudheden tegenwoordig sowieso beter dan vroeger, al zat er direct na maart 2018 een bovengemiddeld slechte periode van meer dan een jaar tussen. Ik kom ook al sinds maart nauwelijks meer in airco, dat vinden mijn luchtwegen geweldig. Mezelf leegtrekken bij winterse hardloopwedstrijden is er niet bij – ook dat speelt mogelijk een rol, zo analyseerde ik vorig jaar.
Mijn leven is door de corona-restricties en de goede zorgen van m’n ook thuiswerkende man bovendien regelmatiger dan ooit. Ik sta gelijk met hem op. Hij maakt verantwoorde maaltijden. Het wordt nooit meer heel laat. Ik hoef nooit meer om 6 uur op om me door kou, wind en regen naar het station te begeven om uiteindelijk 12 uur later weer eens thuis te zijn na een zware werkdag in Amsterdam. Ik ga elke dag in het daglicht naar buiten. Enzovoort.
Ik voel me eigenlijk sowieso heel fit voor de tijd van het jaar. Daarvan weet ik echter niet wat gevolg en oorzaak is – andere winters zit ik nu in, pak ‘m beet, verkoudheid nummer drie en dat ondermijnt mijn energie ook wel.
Het wil trouwens allemaal niet zeggen dat ik niet snotter. Bij de huidige temperatuur loopt het bij bákken uit mijn neus, zeker als in de eerste tien minuten mijn ogen ook tranen. Maar dat is ‘gewoon’. Ik ben me er alleen nu veel meer van bewust dan anders: snottergêne. Volgens mij is het hier zichtbaar, op de foto die manlief zondag nam tijdens onze sneeuwwandeling. Ik poets het tussendoor niet vaak af namelijk, want dan houd ik geen vel over onder m’n neus en jaag ik er wel heel veel papieren zakdoekjes doorheen:
En hoe goed het misschien ook voor me is – een beetje minder regelmaat, wat meer reuring dus, zou zooooooooo welkom zijn… Een einde aan de coronacrisis, daar heb ik wel een verkoudheidje of wat voor over!