Dan het laatste boek van de serie zomerrecensies op dit blog van de laatste weken, en dat is bepaald niet het minste: het heeft me van allemaal het meest aangezet tot nadenken. Het is niet een echt sportboek, maar ik zag wel de relevantie. Het gaat om Het Zelfverwoestingsboek van Marian Donner. Ik heb er zo veel over te zeggen dat dit eigenlijk meer een essay is dan een recensie. Met uiteindelijk als wijze les: bepaal weloverwogen je sportdoelen.
Het kan altijd beter
Het eerste belangrijke punt dat Donner maakt, past in een trend – ik had het hier eerder bijvoorbeeld ook al over Intimiteit, dat zit ook in die hoek, en in de media hoor ik er ook regelmatig over: de observatie dat de huidige maatschappijvorm (noem het maar het neoliberale kapitalisme), aanzet tot een onbegrensde individuele verbeterdrang. Je kunt altijd nog beter, mooier, succesvoller, gezonder, slanker, rijker, sneller en sterker worden, en dat ‘moet’ ook, om te kunnen scoren, bijvoorbeeld op de sociale media – waarvan ook het aantal likes altijd meer kan.
In drie woorden samengevat: ‘Better never stops’.
Verbeteren is op zich mooi natuurlijk, het is mogelijk zelfs een ingebouwde behoefte van de mens – de oude Grieken hadden het er in elk geval al over. En enige mate van zelfdisciplinering is ook niet verkeerd en ook niet voorbehouden aan het huidige tijdsgewricht.
Maar al dat verbeteren heeft momenteel een keerzijde: de permanente onvrede van het nooit goed genoeg zijn en het over je grenzen gejaagd worden omdat álles beter moet. Dat wordt wel gezien als de oorzaak van de epidemie van onder andere depressie en burn-out.
En als je dat krijgt, ligt dat ook weer aan jezelf: je bent een ‘loser’ als je niet mee kan komen. Je hebt dan niet genoeg je best gedaan.
Het is een knetterhard mensbeeld. Ik ben blij met zoveel kritische publicaties erover. Dat maakt mij bewuster en het geeft ook hoop op verandering.
Je kunt ook jezelf altijd verbeteren
Maar Donner gaat verder. Ze betoogt dat ook het ‘werken aan jezelf’ mateloos kan zijn. Je kunt altijd een nog beter mens worden. Ook dat is nooit goed genoeg. Kijk maar naar de hoeveelheid zelfhulpboeken.
Daar begint het voor mij een beetje te jeuken. Want ook ik doe daaraan mee. Het hele idee van sportkunstenaar, van sport als levenskunst is dat je van sporten een beter mens wordt: stronger, wiser, kinder, in de woorden van één van mijn inspiratiebronnen.
Dat ‘moet’ dus kennelijk, een beter mens worden? Altijd maar op jacht naar stronger, wiser, kinder? Daarin schuilt datzelfde risico van mateloosheid. En van dus eigenlijk ook nooit zomaar goed genoeg zijn.
En er is nog iets. Door al dat werken aan onszelf komen we niet toe aan werken aan een betere, andere wereld. Altijd maar beter zijn met jezelf verbeteren draagt bij aan het behoud van de status quo. Ook daarin heeft het neoliberale kapitalisme het goed voor elkaar.
Nou, die zat. Ik las het boek vlak voor de triathlon van Klazienaveen, en op één moment in het parc fermé voor de start keek ik om me heen en dacht ik: ‘en wat als al deze mensen nou eens deze dag niet aan een triathlon hadden besteed, maar aan het werken aan een betere wereld?’ Ik had op dat moment acuut kunnen stoppen met sporten.
Ik ben gewoon van start gegaan, en heb met plezier en toewijding gesport. Maar de vraag heeft me sindsdien niet meer losgelaten. Hoe verhoudt sport als levenskunst zich tot de wens of zelfs noodzaak de wereld te verbeteren? Donner heeft het daar niet rechtstreeks over, ik heb er zelf over doorgedacht.
De wereld verbeteren
Die noodzaak tot het veranderen van de wereld is er, volgens mij: ik maak me zorgen over de klimaatcrisis en over de toenemende ongelijkheid tussen de ‘have’s’ en de ‘have not’s’ die tot zo veel polarisatie leidt. Aan de klimaatcrisis draagt mijn sporten rechtstreeks bij: wij gebruiken onze auto bijna alleen maar om naar sportevenementen te gaan; ik vlieg regelmatig om ergens anders te gaan fietsen, van een weekje Portugal of Mallorca tot de halve wereld over; onze volgende plannen betreffen Azië.
Maar de oplossing is niet simpel. Stoppen met sporten? Nee, dat is ‘m zeker niet. Om minstens drie redenen.
In de eerste plaats, dat heb ik hier ook al vaker geschreven: ik heb sporten nodig voor zowel mijn lijf als mijn hoofd. Dat je dingen ‘moet’ doen om je staande te houden in de wereld en mee te doen in de maatschappij, dat erkent Donner ook. Als ik niet zou sporten, zou ik bovendien onhebbelijker zijn, m’n frustratie eerder uiten richting andere mensen. Ook dat kan niet de bedoeling zijn, en het verbetert zeker de wereld niet. Op die wereld heb ik maar weinig grip. Heel veel tijd stoppen in het verbeteren ervan zou daarom tot machteloze frustratie leiden – niet te harden.
Ten tweede: zelf ineens heel erg goed je best moeten doen om maar, bijvoorbeeld, klimaatbewust te leven is precies diezelfde valkuil: het moet altijd beter, je kunt altijd meer doen, en als je dat niet doet, ligt het aan je jezelf. Het neoliberale dogma, maar dan in een alternatieve vorm.
Als we allemaal diep gebukt gaan onder vliegschaamte, hoeven de RyanAirs en de KLM’s van deze wereld niet te veranderen, hoeft ook de regelgeving op vlieggebied niet te veranderen. Dan laden we op onze eigen schouders wat in een groter verband niet klopt.
Ten derde: ik vind sporten leuk, ik kan er enorm van genieten. Het boek heeft als ondertitel ‘waarom we meer moeten stinken, drinken, bloeden, branden en dansen’. Zo heel letterlijk bedoelt Donner dat niet, net zoals ze ook heus niet vindt dat we onszelf moeten verwoesten. Ze bedoelt wel dat er aan dingen simpelweg voor de lol of zomaar doen, niks mis is. Niet alles hoeft een verbeterproject te zijn. Ook werken aan een betere wereld niet, dat kan ook weer ‘moeten’ worden.
Doe nou eens gewoon niks moeten, dat is Donners zelfverwoesting. Wees eens níet streng voor jezelf. Faal, wijk af, wees ongezond en lelijk – en ondermijn daarmee dat harde systeem. In plaats van je er dienstbaar aan te maken.
Dus er is niks mis met sporten, zo lang dat maar niet helemaal in het licht komt te staan van altijd maar beter, sneller, verder, sterker, gezonder, slanker, toffer, mooier, enzovoort.
Begrensd sporten
Oftewel: er is niks mis met sporten, zo lang je maat houdt. Dat voegt dit boek toe aan hoe ik sport als levenskunst zie: er is een noodzaak tot begrenzing, tot goed genoeg zijn. Het moet niet altijd meer zijn.
Dat zit hem er vooral in dat je bij het bepalen van je doelen de afweging maakt: als ik dit doe, ten koste van wat gaat dat dan, en is dat het me waard? Hoe wil ik leven?
Voor mij is dat in helder geworden door dat jaar van m’n hele triathlon. Dat was gaaf, maar er moest zo veel voor wijken dat ik het niet voor herhaling vatbaar vond. Ik wil een leven met plek voor weekendjes wandelen met vriendinnen, voor bloedgeven als donor en voor Buitenkunst – dat waren concrete voorbeelden van dingen die ik dat jaar niet kon doen.
Ik denk dat ik in staat zou zijn om een hele triathlon te volbrengen in minder tijd dan de 15u18 van 28 augustus 2016. Dat kriebelt af en toe, en dat heeft het bij vlagen zelfs best sterk gedaan. Zal ik nog een keer? Maar nee, de prijs die ik daarvoor moet betalen is me te hoog: mijn leven wordt dan te eenzijdig.
Want dat is verstopt onder ‘better never stops’: dat elke keuze voor meer en beter ook ten koste gaan van iets anders. Ik volg een paar sportgerelateerde accounts op Twitter en als ik zie hoe veel tips voor beter trainen, eten en herstellen daar passeren in een week… dat trekt allemaal, maar ik zou een dagtaak hebben aan ze allemaal uitvoeren.
Er kan een heleboel, maar moet het ook? Nee dus. Het kan zelfs niet, en dat is een belangrijk besef.
Begrenzing geldt in het bijzonder ook voor materiaal, want daarin komt dat neoliberale kapitalisme helemaal tot uitdrukking natuurlijk: je materiaal kan ook altijd nog beter, en dan word je sneller. Je kunt je, zeker in de triathlonsport, helemaal arm kopen en zo grote bedrijven rijk maken.
En ja, dat levert wat op. Ik heb bijvoorbeeld zelf nagedacht over andere wielen. Ik rijd op de doodgewone wielen die bij mijn fiets geleverd werden. Daarmee ben ik bij langere wedstrijden een uitzondering: met hoge velgen of zelfs een dicht achterwiel zou ik sneller kunnen zijn. Maar dan hebben we het over honderden euro’s. Ik trek daar een grens: dat vind ik het niet waard.
Het gaat om het trekken van zulke grenzen. Waar ze precies liggen, daarin zullen mensen van elkaar verschillen. Eén van de overwegingen kan zijn of je tijd en aandacht vrij wil maken om je in te zetten voor een betere wereld. Dat ‘moet’ niet, maar het is wel de overweging waard. Ik ben daar nog niet uit trouwens. Ik doe wel wat dingen, maar is het genoeg? En wat zou een volgende stap kunnen zijn? Ik heb geen idee.
Een andere overweging is dat er voldoende ruimte in je leven over moet blijven om te ‘stinken, drinken, bloeden, branden en dansen’ – in Donners woorden. Dus niet alleen maar strak in de presteer- en verbeterdiscipline, maar ook rustig kunnen aanklooien en ‘slechte’ dingen doen – nouja, die zijn dus niet slecht.
Sport als levenskunst in het neoliberale kapitalistische tijdperk betekent dus ook: niet klakkeloos meegaan in het verder, sneller, meer en beter. Grenzen trekken, bezinnen, alleen en samen. Ook dat is sportkunstenaarschap.
* * *
Tot slot drie andere dingen die ik me voorneem om te ontkomen aan de ‘altijd beter/nooit goed genoeg’-drang:
- Voortdurend mijn vinger aan de pols: in hoeverre geniet ik van wat ik aan het doen ben met mijn sport? Is het goed puur omwille van zichzelf? Ik wist altijd al dat dat belangrijk was, maar in mijn prioriteitenlijst is het toch nog maar weer eens gestegen. Ik neem me ook opnieuw voor andere sporters juist daarnaar te vragen – in hoeverre heb je genoten? Dat is belangrijker dan de tijd of welk ander prestatie- of verbeterdoel dan ook.
- Vieren wat ik bereik. Mijn prestatie accepteren als zijnde het beste wat mijn lijf in die omstandigheden eruit weet te schudden – en dat is dus goed genoeg. Het hoeft niet altijd beter. Elke prestatie verdient onvoorwaardelijke aandacht. Dat neem ik me ook voor in contact met anderen: als iemand een halve marathon heeft gedaan, niet vragen wanneer de hele volgt, of een snellere. Gewoon blij zijn met die halve marathon. Of zelfs met een ‘mislukking’. Ik heb dit al in de praktijk gebracht in Klazienaveen: ja, ik wilde onder de 6 uur, en nee, dat is niet gelukt, maar het was toch okee, want dat is wat mijn benen wilden, na die training en onder die omstandigheden.
- En ja, het sterker, wijzer, aardiger worden heeft ook nog altijd z’n plek. Zeker als je ‘aardiger’ oprekt tot ‘socialer’. Want levenskunst is niet per se alleen maar met jezelf bezig zijn. Je kunt wel degelijk met sporten een beter mens worden, en een beter mens betekent een betere wereld – in je eigen directe omgeving.
Een paar losse gedachtes, maar later ooit wel meer.
Als iedereen een beter mens word, als is het maar een beetje…dan word de wereld vanzelf ook beter.
Als je fysiek en mentaal gezonder en beter word door je sport…dan word je ook een beter, sterker en aangenamer mens, ook voor anderen. Niet omdat het moet, maar omdat het gebeurd. En dat is ook weer fijn voor anderen.
Alles dat je doet is in zekere zin egoïsme, maar dat is de hele natuur. Dat is niet perse slecht. Alleen als je het met alle geweld ten koste van anderen doet.
En volledig klimaatneutraal ben je alleen maar als je niet bestaat. Ook planten en dieren zijn niet klimaatneutraal. Je kan het alleen wel met alle geweld ontzettend overdrijven door altijd in een hummer rond te gaan rijden, iedere dag 5 kilo vlees te eten en jaarlijks je hele interieur te willen vernieuwen.
Soms is je best doen inderdaad goed genoeg…als je weet dat je gedaan hebt wat je wilde en wat je kon…dan hoef je je niet altijd maar te schamen dat het nog beter kon. Dat is niet alleen een voortvloeisel van het neo liberalisme, maar m.i. ook van het calvinisme waarbij wij altijd maar zondaars blijven die het uiteindelijk nooit echt goed kunnen doen. Het gaat denk ik ook om intentie. Perfectie bestaat niet. Perfectie is gephotoshopte onzin. Daarnaar streven is een enkele reis burn-out, erkennen dat perfectie niet bereikbaar is is geen teken van zwakte maar realiteitszin.