Ik heb de laatste tijd af en toe een filmpje gekeken van Stephen Seiler. Dat was al interessant, maar het leverde indirect nog meer op: een goed boek.
Seiler is een grote naam in de duursportwetenschap en -praktijk. Zijn filmpjes voor een wat breder publiek van geïnformeerde leken (coaches en sporters) zijn hartstikke leerzam. Ze zijn alleen wel ook eigenlijk net te saai: je ziet hem zitten praten met wat slides. Om daar een uur alleen naar te zitten kijken en luisteren vraagt veel van mijn zitvlees. Wat gelukkig nog wel aardige afleiding geeft, is dat hij voor z’n boekenkast zit. Boeken, jummie!
En zo viel mijn oog op een interessante titel – een boek dat zelfs twee keer in Seilers boekenkast staat, al viel de tweede (de bovenste pijl) me pas op nadat ik het boek zelf gekocht had:
The Haywire Heart. Vanwege mijn eigen boezemfibrilleren was ik meteen benieuwd, ik zocht het boek op en toen móest ik het wel lezen. De ondertitel is namelijk: How too much exercise can kill you, and what you can do to protect your heart.
Ik haal uit het boek drie lessen: een verontrustende en twee geruststellende.
De verontrustende les is dat het wel degelijk zo is dat je van langdurig overmatig veel sporten hartklachten kan krijgen: schade aan je hart die niet altijd te herstellen is. Het gaat vaak om hartritmestoornissen, en waarschijnlijk gaat het om een combinatie van enerzijds de lage rusthartslag waardoor het hart af en toe een eigen extra klopje ‘uit de maat’ geeft en littekenweefsel op het hart zelf, waardoor het uit die maat blijft. Mijzelf was al opgevallen dat ik meer hartkloppingen heb als ik in topvorm ben – dan is mijn rusthartslag het laagst.
De geruststellende lessen zijn enerzijds dat je dan nog wel veel meer en vooral ook op een andere manier moet sporten dan ik en anderzijds dat het relatief milde hartklachten betreft, in de zin van: je valt er niet zomaar dood door neer. Dat overkomt sporters wel, maar dat is op middelbare leeftijd toch meestal een ‘gewoon’ hartinfarct.
Over dat veel meer en anders sporten: het gaat om te veel sporten, al maken de auteurs nergens expliciet duidelijk wat te veel is. Vooral uit de interviews komt het beeld naar voren van sporters die decennialang altijd ‘aan’ hebben gestaan: ze combineerden zwaar en lang trainen met meer dan fulltime werken én veel reizen. Ze zijn of waren zéér competitief en konden het dus nooit eens rustig aan doen. Ze geven achteraf toe dat ze eigenlijk permanent overtraind waren. Ze onderkennen sportverslaving bij zichzelf. Enzovoort. Ik kende één naam, nogal een grote in de triathlon: Dave Scott.
(Methodologische terzijde: dit type mensen – vroeger heette het type A, dat hoor je niet meer zo vaak – is mogelijk sowieso vatbaarder voor hartklachten, dan is het vele sporten dus mogelijk geen causale maar een correlationele factor – daar gaat het boek niet op in, ik las zoiets vorig jaar ergens, weet helaas niet meer waar. Dat is sowieso lastig qua bewijsvoering: bepaalde patiënten ontwikkelen hartritmestoornissen na jarenlang veel sporten, maar post hoc is nog geen propter hoc.)
Het type hartritmestoornissen waar het om gaat (onder andere boezemfibrilleren, maar ook andere en zeker ook ernstigere) voel je als sporter wel of je ziet het op je hartslagmeter en dan heb je nog ruim de tijd om medische hulp te zoeken. Het hart geeft dus wel degelijk waarschuwingssignalen, maar daar moet je wel naar luisteren. Als het nodig is, is vaak behandeling mogelijk, maar echt helemaal te genezen of op te lossen is de kwaal niet altijd. Je kunt er vaak goed mee leven, maar niet meer sporten op het niveau dat je gewend was. Doorgaan op de oude voet kan fataal zijn.
Het belangrijkste advies van het boek is daarom: als je je hart iets geks voelt doen, iets wat voor jou niet normaal is, ga dan altijd naar de dokter. Dus als je hart ineens veel sneller slaat en/of onregelmatiger dan anders. Doe dan ook bij druk of pijn op de borst, verder onverklaarbare kortademigheid, (bijna-)flauwvallen, vermoeidheid of conditionele achteruitgang.
Het boek zegt dan wel: zoek een goede arts – veel artsen hebben onvoldoende verstand van duursport, de beoefenaren daarvan en hun harten. Laat je niet met een kluitje in het riet sturen, vooral als vrouw niet. Bij hen worden hartkloppingen schokkend vaak als ‘stress’ afgedaan namelijk. (Ikzelf heb overigens nu goede hoop dat het boezemfibrilleren bij mij een overgangsklachtje was; ik heb al maanden nergens meer last van, ik duim dat het over is!)
Het boek is tot slot zeer zeker ook een pleidooi om verantwoord te trainen: gedoseerd en weloverwogen, en met voldoende rust. De sporters in de interviews moesten dat ook gaan doen, na al die jaren roofbouw en soms zwaar verslaafd. Ze hebben daar bijna stuk voor stuk moeite mee, of minstens gehad. En één geportretteerde sporter was niet meer te interviewen, want die is wel degelijk overleden tijdens een ultraloop in de wildernis. Mogelijk is die mede overleden aan een ontkenning van het probleem.
Geef een reactie