Helaas moest ik vorige week om deze tijd constateren dat de antibiotica de darminfectie niet heeft opgelost. Het was best een tijd goed, acht dagen zelfs, ik kreeg serieus hoop dat het over was. Maar vorige week vrijdag begon er weer wat onrust. Zaterdag had ik nog wel een leuke sportdag in Amsterdam, met hardlopen en zwemmen. Maar maandag had ik zelfs de ergste diarree tot nu toe. Heel naar: binnen een paar tellen van niks naar moeten hollen naar de wc, in de trein, geen wc-papier, en heel heftig. Ik ben daar best wel van geschrokken en ik baalde natuurlijk ook enorm: net die dag ging de infectie, met z’n pieken en dalen, de zevende week in.
Ik baalde. Ik baalde van niet precies weten wat ik heb, van de angst om niet tijdig bij een wc te kunnen zijn, van dat ik alleen maar narigheid heb overgehouden van de antibiotica (die spruw waar ik eerder over schreef – wordt beter maar is nog niet weg), van de smetvrees die ik er zo langzamerhand van krijg (ik voel me soms een wandelend brok besmettelijke viezigheid), van hoe lang het duurt, van het afscheid van het idee van een lekkere, zorgeloze zomer met onbekommerd sporten. En ook weg het laatste beetje hoop dat ik nog echt wat op kon bouwen voor de tijdrit. Gelukkig heb ik die dag wel heerlijk gewandeld.
De dag erna praatte de (vakantie-vervangende) huisarts me weer wat moed in. Er is kans dat zulke heftige diarree juist de ziekteverwekker uit mijn darmen heeft verjaagd, dus dat het het begin van het einde is, en anders zal het ook echt, heus overgaan, al kan dat duren. Om van die ene angst af te zijn, heb ik loperamide voorgeschreven gekregen, een stopmiddel dat ik zo af en toe kan gebruiken als er geen wc is.
’s Avonds dinsdag heb ik lekker gespind; ik zag m’n hoogste hartslag in tijden. Ik voel me echt wel beter dan een tijdje terug, mede dankzij die steeds langere periodes zonder klachten.
Eenmaal thuis bleek dat, wat we al even zagen aankomen, het leven van onze hamster Robbie op het eind liep. Ze is maar acht maanden geworden, en, met een voor mij pijnlijke speling van het lot: ze is gestorven aan diarree. Althans, ik denk dat het zo’n speling is, maar het kan ook zijn dat dat ik haar heb besmet. Die kans is – volgens mij – heel klein. Maar toch.
De dood van een hamster, zelfs zo’n voortijdige, kan ik op zich wel hebben, maar toch zat ik er woensdag even totaal doorheen. Ik heb het hier al vaker geschreven en niet eens over alles: het is een veeleisend jaar geweest, en sinds eind februari sukkel ik lichamelijk van het een in het ander, met als belangrijkste hindernissen de gekneusde ribben van maart/april en nu zeven weken aan de kwakkel met m’n darmen.
Het is me heel lang gelukt om m’n conditie op peil te houden en zelfs, tussendoor, nog ietsje te verbeteren. Maar de laatste paar weken komt de klad erin, en dat is niet zo gek natuurlijk. Ik heb sinds eind februari welgeteld vijf weken gehad waarin ik normaal heb kunnen trainen. Al die andere weken moest ik minstens een paar dagen een aangepast programma draaien, of ik kon alleen maar een beetje wandelen of yoga doen. Het valt me eigenlijk nog wel mee. Ik ben nog steeds overall fit (naar mijn eigen definitie) bijvoorbeeld.
Maar net de laatste weken zakt het vermogen dat ik kan trappen als ik hard wil fietsen (FTP) in. Ik weet dat het niet anders is, dat het tijdelijk is, dat mijn basis goed is, en dat ik juist de afgelopen maanden heb geleerd hoe makkelijk ik dat vermogen kan opbouwen als ik me meer richt op ‘kort en hard’ dan op lang. Maar nu heb ik vooral teleurstelling natuurlijk: ik raak kwijt wat ik heb opgebouwd.
Ondertussen heb ik mijn best gedaan om ook alle andere dingen zo goed mogelijk door te laten lopen: thuis, werk, boek, vrienden en – gelukkig – ook een boel leuke dingen. Het was zeker niet alleen maar ellende. Ellende die ik bovendien ook best wel kan relativeren, al is het alleen maar omdat ik op het moment mensen om me heen heb met veel grotere gezondheidsproblemen.
Maar, zo realiseer ik me sinds woensdag, alles bij elkaar was het me wel te veel. Ik heb me te veel voortgesleept; ik ben moe, het is op.
Dus: verder op een andere manier. Meer aan mezelf toekomen. Sporten alleen naar behoefte en voor de ‘back to basics’: genieten van buiten zijn en van het bewegen. Van het gezelschap, zoals bij wandelen met vriendinnen – drie keer deze week, dat was fijn. Het nóg meer nemen zoals het komt.
Die tijdrit, daarvan wist ik al lang dat die niet zouden worden wat ik ervan had gehoopt en nu is ook het laatste restje ambitie daarvoor weg. Ik ga dan gewoon lekker op vakantie, 20 kilometer hard rijden en het zien als een verkenning – wie weet later nog eens, in een beter jaar?
Nou, balen zeg. Zeker als het hoofd het wil maar die zak met botten en organen niet.