Ik heb afgelopen zaterdag een hartstikke interessante workshop gevolgd in Oostenrijk – nouja, online natuurlijk, geweldig dat dat kan! Het ging over tools voor het monitoren van training. Dat vind ik sowieso een interessant onderwerp: in mijn ogen schiet daar iets totaal door, dus wordt er veel te veel gemeten en gerekend, mede onder invloed van de commercie (verkoop van gadgets).
Ik was benieuwd of deskundigen daar ook zo over denken. Dat één van die deskundigen Stephen Seiler was, trok me helemaal over de streep – die heb ik hoog zitten.
Nou, ik kreeg gelijk. Maar dat was wel een hele zit. Het webinar duurde in totaal 6,5 uur, er zat amper pauze in, het was volledig statisch (interactie: 0) en het had wat technische hikjes. Ik trok dat niet helemaal en heb de middelste deskundige, over teamsport en jongeren, overgeslagen – om een beetje fatsoenlijk te kunnen avondeten. Maar inhoudelijk was het zeer de moeite waard.
Seiler was meteen de eerste spreker. Wat ik van hem leerde is vooral dat je training alleen goed kunt monitoren in ’triangulatie’ van 3 P’s in hun samenhang: (1) power of pace (externe belasting) (2) physiological response (zoals hartslag) en (3) perceived effort: hoe de inspanning voelt. Die derde wordt veelal verwaarloosd en niet zomaar geregistreerd door je gadget. Terwijl het een heel belangrijke is, omdat het als enige van de drie een idee geeft van hoe je lichaam reageert op de trainingsprikkel.
Seiler had enkele interessante historische observaties, bijvoorbeeld:
- Sinds de jaren ’80 stagneert eigenlijk de progressie in de sport (bijvoorbeeld: wereldrecords) terwijl technologische mogelijkheden enorm zijn toegenomen. Daartussen zit wat hij de hype gap noemt. Ik moest daar wel om grinniken.
- In de loop van de tijd is trainingsmonitoring steeds kwantitatiever geworden. Vroeger was het een soort dagboek, nu is het een wiskundesom. Een voorbeeld daarvan is de sterk oprukkende TSS. Dat is een twijfelachtige score, volgens Seiler, in elk geval meet die geen ‘stress’ maar ‘load’. Voor ‘stress’ moet je die derde P meewegen namelijk. Het verschil tussen stress en load, met ‘strain’, de mate waarin je terugveert van de belasting, als derde factor in het spel, legde hij zaterdag weer uit, maar dat had ik al eens eerder gezien in dit filmpje.
Eén ding waar de wiskunde en de meetapparatuur niet mee om kunnen gaan is dat er een verschil in belasting is tussen het eerste en het, zeg, zesde uur van een lange duurtraining (durability) of tussen het eerste en het tiende interval (repeatability). Op basis van gewone modellen van de inspanningsleer is dat onderscheid namelijk niet goed te maken. Hij heeft daar wel analytische middelen toe. Voor die durability kun je bijvoorbeeld kijken naar hoe je hartslag zich gedurende een fietstraining ontwikkelt ten opzichte van het geleverde vermogen. Een tijd lang gaat dat gelijk op, maar als het zwaarder wordt, krijg je decoupling en gaat je hartslag relatief stijgen. Het wordt dan voor je gevoel ook zwaarder.
Waar ik helemaal blij van werd, is dat ik nu begrijp waarom ik al heel lang niet snap hoe je uit een inspanningstest van soms maar 20 minuten iets zou kunnen zeggen over iemands duurvermogen, alleen maar op basis van het geleverde vermogen bij een bepaalde hartslag of ademhaling (‘vetverbrandingsdrempel’). Dat kan dus ook niet, want zo’n test kan die durability niet bepalen en die moet je ook echt als aparte factor trainen.
En ik heb ook antwoord op de vraag of een rustige training van minder dan 1,5 uur wel zin heeft, want dan ben je toch niet aan het vetverbranden – jawel, als je niet al getrainder bent dan dat, werk je zo wel degelijk aan je durability.
Daar werden dus vragen die al heel lang in mijn hoofd zaten beantwoord, en alleen al zoiets maakt voor mij zo’n webinar de moeite waard. Overigens zaten die antwoorden ook al in dat filmpje, maar toen was dat kwartje nog niet helemaal gevallen. Het is soms ook best abstracte materie, voor mij als niet-inspanningsfysioloog. Gelukkig houd ik wel van grafieken (;
Abstracte materie was het verhaal van Franco Impellizzeri helemaal, met ook nog een zwaar Italiaans accent, dus daar zijn me de details hier en daar van ontgaan. Maar niet zijn conclusie: dat het goed is om als trainer en sporter onzekerheid te leren verdragen.
Een heleboel gereken levert alleen schijnzekerheid. Dat toonde hij aan door een kwantitatief model voor blessurepreventie (ACWR) onderuit te halen. Hij deed dat statistisch en methodologisch, maar ook inhoudelijk: we weten simpelweg nog te weinig over de belasting, herstel en het ontstaan van blessures om eraan te kunnen rekenen. Dat doen geeft de illusion of control.
Seiler was het daarmee eens, zo bleek in het vragenrondje. Goed trainen en blessures voorkomen – het is veel meer een kwestie van trial and error dan veelal gesuggereerd wordt. In plaats van meer meten, meer rekenen, met duurdere gadgets en dus met meer schijnzekerheid en controle-illusie kun je als trainer beter vaker gewoon vragen ‘hoe voel je je?’ en als sporter beter meer schrijven: dagboek-achtige notities in je logboek.
In de loop van de tijd geeft een goed logboek met die 3 P’s je meer houvast dan wat dan ook. Want daarmee kun je gaan zien wat goed werkt voor jou.
Geef een reactie