Vorige week onder de douche van het zwembad kwam er een voorval van een paar jaar geleden ter sprake, waarover ik toen een column schreef waar ik nooit wat mee heb gedaan. Mooie gelegenheid om hem weer eens op te graven en hier neer te zetten. De column is uit mijn eerste maanden hier in Rotterdam, 9 jaar geleden – inmiddels ben ik ingeburgerd, al kom ik nooit in het zwembad van Overschie, waar dit zich afspeelde. Dat is een piepklein badje met heel beperkte openingstijden – nog beperkter dan op papier dus, enfin, dat staat hieronder. Maar in onder andere Zwembad West en het Van Maanenbad heb ik het prima naar mijn zin.

 

Cultuurverschil

Toen ik van Amsterdam naar Rotterdam verhuisde, bleken veel dingen anders. Zwemmen, bijvoorbeeld. In Amsterdam kende ik Sportfondsenbad Oost niet anders dan veel te druk. Ik ging altijd het laatste halve uurtje van de avond, want dan was het door vroege vertrekkers nog enigszins te doen.

Zo ga ik dus in Rotterdam voor het eerst naar het wijkzwembad om kwart voor tien, een half uur voor de gepubliceerde sluitingstijd. “Wat komt u hier doen?” vraagt de kassajuffrouw streng, ternauwernood opkijkend van het tellen van de kas. Ik schrik. Ben ik te laat, had ik me moeten aanmelden, staat mijn gezicht haar soms niet aan? “Uh, nou, zwemmen,” stamel ik. Met een diepe zucht heropent ze de kassa en verkoopt me nog net een kaartje.

Snel kleed ik me om, en ik sluip naar het water. Ik zie dat er slechts vijf andere zwemmers zijn: vier vrouwen en een man. Hoewel, zwemmers: ze staan in een cirkel met elkaar te praten. Ik spring in het water en begin aan mijn baantjes. Een pratend clubje, ik noem ze algauw haan met harem, en daarnaast ik, heen en weer en heen en weer en heen en weer. Ik voel vijf paar ogen op me gericht. “Wat moet die mevrouw wel niet van ons denken!” roept de haan. Dat gevoel is wederzijds.

Nog een paar baantjes verder, het is vijf voor tien inmiddels, verlaat het vijftal eensgezind het water. Moederziel alleen zwem ik voort: heen en weer, heen en weer, en dan maar eens zigzaggend dwars over.

Net als ik een beetje van de ruimte ga genieten, voel ik twee andere ogen branden. De badmeester vangt eerst mijn blik en kijkt dan nadrukkelijk naar zijn horloge. Mijn hardnekkige aanwezigheid maakt dat hij nog niet naar huis kan, begrijp ik. Toch wil ik echt een half uur zwemmen. Daar heb ik trouwens net nog voor betaald.

Om tien uur gaat de muziek uit en het grote licht aan. Ik kan nu niet meer om de boodschap heen. Schielijk ga ik uit het water, neem snel een douche en rep me naar een kleedhokje. Stilte om me heen. Ze doen de deur toch niet al op slot? 

Bij de uitgang staat de badmeester. Nu ga ik horen wat ik verder heb misdaan. Maar nee. Met een joviaal gebaar doet hij de deur voor me open. “Dag mevrouw, tot de volgende keer!” Ik sta paf.

Ik heb het goed begrepen. Rotterdammers zijn de kwaadsten niet, en ‘geen woorden, maar daden’ zit hem ook in ongeschreven regels. De volgende keer ga ik wel een half uurtje eerder naar het zwembad.