Het ene antwoord roept de volgende vraag op, want ik schreef laatst als antwoord op de vraag hoe PR’s op m’n 55e mogelijk zijn dat ik in mijn elfde seizoen triathlon nog steeds bijleer over de dosering tussen het fietsen en het hardlopen. Ik vroeg me toen zelf af: had ik dat niet al lang onder de knie moeten hebben, als triatleet en als trainer?
Eerst weer iets in het algemeen: in de topsport en door veel trainers wordt een beeld geschetst van totale controleerbaarheid en programmeerbaarheid. Bij het wielrennen hoor je het bijvoorbeeld best vaak: ze zitten alleen maar op hun vermogensmeters te koekeloeren. Alsof een wedstrijd winnen een kwestie is van precies het juiste getalletje treffen. Dat is (a) een eenzijdig beeld: een bepaalde framing die past in het tijdsgewricht van maakbaarheid van prestaties dankzij vooral technologische beheersing en (b) voor zover er een kern van waarheid in zit, is precisie in getalletjes treffen een kwestie van ervaringskennis. Als je, om bij wielrennen te blijven, als prof al een aantal grote rondes hebt gereden, weet je ongeveer wat je nog aan vermogen kunt trappen in de derde week.
Als je een aantal sprinttriathlons gedaan hebt, weet je dus ook steeds beter hoe je moet fietsen Dat is het eerste waar het hem in zit bij mij: zo heel veel korte afstanden (t/m OD) heb ik de laatste jaren niet gedaan, en zeker net op het scherp van de snede. Ik schreef het over het hardlopen al: ik ben een deel van die afgelopen elf seizoenen bezig geweest met het onder de knie krijgen van langere afstanden (1/3 en meer). Er waren ook wel korte bij, maar die waren soms een opwarmertje voor het seizoen, of het werd een run-bike-run, of ik had een pijntje waardoor ik het lopen toch niet heel serieus hoefde te nemen, of een lolletje, het doseren gebeurde toevallig vanwege het vermijden van stayeren en/of een glad parcours (elke link is een voorbeeld).
Het tweede wat precisie in getalletjes vraagt, is een enigszins betrouwbaar lichaam, dus een niet al te grote onvoorspelbare variatie in de vorm van de dag. Dat is het tweede waar het mij al jaren aan ontbreekt: door de overgang had ik die onvoorspelbare fluctuaties de hele tijd, tot wel -10% of meer, een jaar of acht. Het heeft me jaren gekost om daarmee om te leren gaan (sleutelervaring). Daar heb ik veel van geleerd: het accepteren van de vorm van de dag, van de vormdips; het nemen zoals het komt, het dan nog steeds leuk blijven vinden en kunnen genieten, mezelf okee blijven vinden, vertrouwen te houden. Lessen met een relevantie ver buiten de triathlon. Achteraf ben ik bovendien heel blij dat ik heb doorgezet. Ik was af en toe de vertwijfeling nabij, maar ik pluk nu de vruchten van al dat toegewijde trainen. Mede daardoor ben ik nu zo goed in vorm.
Ze worden steeds zeldzamer met de menopauze achter de rug, maar in Almere had ik toch nog weer zo’n anders onverklaarbare fluctuatie, al was het geen 10 %. Ik reed toen met een vermogen en een hartslag waarbij ik normaal gesproken genoeg over zou houden om te lopen. Maar mijn benen vertelden me eigenlijk al dat ik toch te diep ging, dat ze meer pijn hadden dan normaal bij die getallen. Mijn benen vertelden me: je hebt een slechte dag.
Ondanks al die oefening ermee vond ik dat toen toch moeilijk om te accepteren. Ik wilde niet luisteren naar die benen. Wat daar een rol in speelde, is dat me inhouden op de fiets vraagt om dat wat ik het liefste doe, op te offeren voor iets ongewis in de toekomst (het lopen). Dat is denk ik voor iedereen moeilijk, en echt een kwestie van discipline, van hoofd over gevoel. Dat kan ik wel, en dat is ook precies het kunstje van triathlon natuurlijk: de spreiding over de drie disciplines. Maar op zo’n slechte dag is het een worsteling. Op een slechte dag is ook mijn discipline niet op z’n best immers.
Wat me in Leiderdorp hielp bij het doseren is dat ik toen een veel beter gevoel had over mijn benen, dus al veel tevredener was op driekwart van het fietsen. Dan is het makkelijker om het fietsen los te laten en me te gaan richten op het lopen. Bovendien had ik meer in mijn hoofd dat er ook nog een keer alleen maar fietsen gaat volgen: een tijdrit, begin oktober. Dat ik dus dan die goede fietsvorm echt helemaal onbeperkt uit mag leven. Dat hielp ook.
Dus ja, ook na elf seizoenen triathlon is het zoeken. Maar precies dat is sportkunstenaarschap! Sowieso, en zeker ook om wat ik hierboven schreef: dat dat zoeken gepaard gaat met inzichten die voor veel meer relevant zijn dan alleen voor een snelle sprinttriathlon. Daarom vind ik het ook nuttig om erover door te denken. Waarvan acte!
Geef een reactie