Zo, het Paasthuistrainingskamp zit erop. Ik heb in vijf dagen bijna 16 uur gefietst, stadsfiets en spinning meegerekend. Het is allemaal prima gegaan. Mijn benen voelen goed, ik heb alleen een moeie rug en mijn gezichtshuid vertelt me dat iets meer vettigheid wel lekker was geweest in al die kou. Want, koud, dat was het.
Sowieso waren de omstandigheden pittig. Zaterdag inderdaad drie uur lang tegenwind, en ik raakte ook nog verstrikt eerst in een industriegebied in Bodegraven (bordje gemist) en later in het bomvolle centrum van Woerden (bordje ontbreekt, ik herkende mijn fout van ooit eerder). Gister naar Vlissingen was ook niet echt warm, en tot aan de Haringvlietbrug had ik de wind meer tegen dan mee. Met ook al een tikje moeie benen had ik moeite de zware Afrika-fiets een beetje aan het rollen te krijgen. Op de dammen en de dijken lukte dat gelukkig wel prima, dat blijft leuk.
Ertussenin zat zondag, en toen heb ik weliswaar genoten van de zon, maar toen ik van huis vertrok waren de grasvelden nog wit. En die zon, die bracht een andere omstandigheid met zich mee: drukdrukdrukdruk. Vooral vlak boven Den Haag en in Midden-Delfland krioelde het van de fietsers en andere fietspadgebruikers. De route liep ook nog eens door het centrum van Den Haag, want Jo is daar op de trein gestapt en ik ben toen via het Westland terug naar huis gezworven. Al met al reed ik telkens dus niet bepaald indrukwekkende gemiddelde snelheden, maarja, dat is niet zo belangrijk.
Belangrijker en interessanter is de vraag hoe de rest van de week verloopt. Want ik begrijp uit mijn logboek van vorig jaar dat ik de hele week na het Paasthuistrainingskamp toen niet vooruit te branden was. Dat is de kunst van de triathlon: je kan met één sport wel een stap vooruit zetten, maar die andere twee zijn er ook nog. Vanavond hardlopen, ik ben benieuwd!
Geef een reactie