Ik had vorige week een gek voorval op de fiets. Ik reed – op de stadsfiets in m’n gewone kloffie – vanuit een klein zijstraatje naar een voorrangsweg met aan mijn kant een vrijliggend fietspad. Dat fietspad had ook voorrang, duidelijk aangegeven met haaientanden. Op dat fietspad kwam een fietser aan, dus ik minderde vaart om hem voorrang te geven en dan achter hem de weg over te steken.
Het viel me op dat die fietser nogal nadrukkelijk naar me keek. Ik dacht even: kent hij mij?
Toen minderde ook hij vaart. Dat hoefde niet en ik vond het alleen maar onhandig, want ik moest nóg langzamer rijden, ik ging ervan wiebelen. In het voorbijgaan riep die fietser me iets toe als:
Ja, nou kan dat eens niet, hè, voor me langs schieten!
Ik was verbouwereerd. Ik was helemaal niet bezig met voor hem langs schieten. Ik was hem doodgewoon voorrang aan het geven. Ik realiseerde me: het was een provocatie. Hij probeerde me (vrouw met grijs haar op stadsfietsje!) tot een machtsstrijd uit te dagen en vond het kennelijk jammer dat ik daar niet in meeging.
Het is maar een voorval natuurlijk, een incident, misschien een zot. Maar het past wel bij eerdere ervaringen van machtsstrijden op het fietspad.
Bovendien kwam het op een moment dat ik de wereld toch al niet zo prettig vond. Waar er aan het begin van de coronacrisis hoop was op bezinning en verandering, lijkt de narigheid van ervoor versterkt terug te keren. Dat zit hem voor een groot deel in dingen die buiten het thema van dit weblog vallen, zoals de politiek en de polarisatie. Wel in lijn met dit blog vind ik het auto- en scooterverkeer schokkend: het is al knetterdruk terwijl nog lang niet iedereen weer naar kantoor gaat. Ook sportgerelateerd: vorig weekend was het voetbal in de eredivisie niet te harden (door het gedrag van supporters maar ook de spelers), meerdere wielrenners nemen afscheid omdat de sport niet leuk meer is, m’n eigen triathlonsport was negatief in het nieuws.
Ik denk dan wel eens: we zijn met z’n allen door aan het draaien, lijkt het wel. Waar gaat dit heen?
In die sfeer viel vorige week zaterdag mijn oog op een commentaar in de NRC over de populariteit (niet bij mij!) van Squid Game. Daarin schrijft de hoofdredactie:
Zo heeft, alles bij elkaar, de ongekende populariteit van de Koreaanse serie alles in zich om later, met terugwerkende kracht, te worden gezien als een keerpunt. De oudere generaties zijn, als kinderen van de jaren zestig en zeventig, opgegroeid in een idealistische samenleving, waar het goede in de mens voorop staat. De jongere generaties blijken zich anno 2021 meer te herkennen in een Hobbesiaanse ‘oorlog van allen tegen allen’.
Dat moet te denken geven. Over de concurrentie die jongere generaties kennelijk voelen, de ongelijkheid en de strijd om een steeds hogere opleiding nu zelfs een master-titel geen garantie meer lijkt voor maatschappelijk succes. En over de kille samenleving waarin een deel van de jeugd meent op te groeien, en waarin een serie als Squid Game bij hen kennelijk zo’n snaar raakt.
Een keerpunt van idealisme naar oorlog, nouja, laat ik strijd zeggen. Ergens besef ik het al langer, maar ineens dacht ik: het ís gewoon zo, het heeft geen zin om te hopen dat het anders is. Zo’n provocerende kerel is daarin z’n tijd vooruit en ik heb moeite met de verandering.
Het is niet fijn, maar ergens past het wel. Ik kom net terug van twee uurtjes fietsen en als ik dan om me heen kijk met het idee van strijd, dan valt het ineens reuze mee allemaal.
Bovendien helpt het me anders te denken. Voorbeeld om dat te illustreren. Ik heb deze zomer een aantal keren gezien dat op onze Delftweg fietsers aan de linkerkant van de weg rijden. Dit is ‘m, deze foto nam ik ongeveer vanaf de plek op de eerste verdieping waar ik nu zit te schrijven:
Er is geen enkele reden om links te rijden: zoals je ziet is het een smalle weg met aan beide kanten een asfaltstrookje waar je op kunt fietsen. Als je naar links wilt afslaan, steek je hem heel makkelijk ter plekke over. Meestal is het ook niet heel druk.
Dus waarom zou je op het linkerstrookje rijden? Het is tegen de regels, je schiet er niks mee op en je hindert de rechtsrijders. Ik vind het stom.
Maar als ik uitga van strijd, snap ik het wel: waarom zou je niet? Als je iemand tegemoet komt, vecht je het wel uit: een van de twee moet uitwijken. Zo zit de wereld in elkaar nu.
Linksrijders zijn niet stom, ze zijn verder in die verandering dan ik. En ik heb die verandering te accepteren. Ik hoef hem niet fijn of goed te vinden en ik hoef er ook niet aan mee te doen, maar ik moet wel onder ogen zien dat het zo is.
Ik ben benieuwd of dat inzicht me ook anders gaat doen reageren – wordt vervolgd dus.
Geef een reactie