Voor woensdag had ik wekenlang niet op de stadsfiets gezeten, maar toevallig kwamen er donderdag en vrijdag nog een paar ritjes achteraan, onder andere naar de bloedbank. Als ik zo rondfiets, lijkt dat enerzijds heel gewoon, en anderzijds ongewoon. Mijn hoofd schakelt daar steeds tussen – wat ook al ongewoon is. Het is bovendien ongewoon om je er bewust van te zijn dat iets gewoon is – dan is het dat dus niet, op dat moment.
Gewoon is dat ik op de stadsfiets ergens naartoe rijd. Dat is onderdeel van mijn dagelijks leven in normale tijden – gemiddeld een half uur per dag.
Ongewoon is deze hele tijd, en zelfs als ik dat even zou kunnen vergeten, is het er steeds, al is het maar doordat het stiller is met verkeer en vliegtuigen en de ‘bezetting’ op de fietspaden anders dan anders: drukker bij mooi weer, veel stiller bij slecht weer.
Woensdag maakte ik nog twee foto’s die het gewoon/ongewoon symboliseren. Ze pasten toen niet in het coronatriathlonverhaal, maar nu wel.
Wachten voor de Hoge Brug is doodgewoon, maar dat ik dan een camera bij me heb niet:
Op de stadsfiets fietsen is gewoon, maar zo’n ritje klokken met m’n horloge, zoals woensdag niet:
Geef een reactie